GENESIS 22,1-2.9A.10-13.15-18
Eerste lezing uit het boek Genesis
In die dagen gebeurde het dat God Abraham op de proef stelde.
Hij zei tot hem: 'Abraham.'
En hij antwoordde: 'Hier ben ik.'
Hij zei: 'Ga met Isaak,
uw enige zoon, die gij liefhebt,
naar het land van de Moria
en draag hem daar op de berg die Ik u zal aanwijzen
als brandoffer op.'
Toen zij de plaats bereikt hadden die God hun had aangewezen
bouwde Abraham daar een altaar,
stapelde er het hout op,
bond zijn zoon Isaäk vast en legde hem op het altaar,
boven op het hout.
Toen Abraham echter zijn hand uitstak naar het mes
om daarmee zijn zoon de keel af te snijden,
riep de engel van de Heer hem vanuit de hemel toe:
'Abraham, Abraham!'
En hij antwoordde: 'Hier ben ik.'
Hij zei: 'Raak de jongen met geen vinger aan en doe hem niets!
Ik weet nu dat gij God vreest
want gij hebt Mij uw enige zoon niet willen onthouden.'
Abraham keek om zich heen
en bemerkte een ram, die met zijn horens in het struikgewas vastzat.
Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op,
in plaats van zijn zoon.
Toen riep de engel van de Heer
voor de tweede maal uit de hemel tot Abraham en zei:
'Bij Mijzelf heb Ik gezworen
– spreekt de Heer –
omdat gij dit gedaan hebt
en Mij uw eigen zoon niet hebt onthouden,
daarom zal Ik u overvloedig zegenen
en uw nakomelingen talrijker maken dan de sterren aan de hemel
en de zandkorrels op het strand van de zee.
Uw nakomelingen zullen de poort van hun vijand bezitten.
Door uw nakomelingen komt zegen over alle volken van de aarde
omdat gij naar Mij hebt geluisterd.'
ROMEINEN 8,31B-34
Tweede lezing uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome
Broeders en zusters,
Indien God vóór ons is,
wie zal dan tegen ons zijn?
Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard:
voor ons allen heeft Hij Hem overgeleverd.
En zou Hij ons na zulk een gave ook niet al het andere schenken?
Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen?
God die rechtvaardigt?
Wie zal hen veroordelen?
Christus Jezus misschien, die gestorven is,
meer nog, die is opgewekt
en die, gezeten aan Gods rechterhand, onze zaak bepleit?
MARCUS 9,2-10
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Marcus
In die tijd nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee
en bracht hen boven op een hoge berg
waar zij geheel alleen waren.
Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd:
zijn kleed werd glanzend
en zo wit als geen bleker ter wereld maken kan.
Elia verscheen hun samen met Mozes
en zij onderhielden zich met Jezus.
Petrus nam het woord en zei tot Jezus:
'Rabbi, het is goed dat we hier zijn.
Laten we drie tenten bouwen,
een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.'
Hij wist niet goed wat hij zei,
want ze waren allen geheel verbluft.
Een wolk kwam hen overschaduwen
en uit die wolk klonk een stem:
'Dit is mijn Zoon,
de Welbeminde,
luistert naar Hem.'
Toen ze rondkeken,
zagen ze plotseling niemand anders bij hen dan alleen Jezus.
Onder het afdalen van de berg
verbood Jezus hun aan iemand te vertellen wat ze gezien hadden,
voordat de Mensenzoon uit de doden zou zijn opgestaan.
Zij hielden het inderdaad voor zich,
al vroegen zij zich onder elkaar af
wat dat opstaan uit de doden mocht betekenen.
INGESPROKEN LEZINGEN
(Uit de Nieuwe Bijbelvertaling)