NEHEMIA 8, 2-4A.5-6.8-10
Uit het boek Nehemia
In die dagen bracht de priester Ezra het boek van de wet
voor de vergadering
van mannen en vrouwen
en van allen die de voorlezing konden volgen.
Het was de eerste dag van de zevende maand.
Vanaf de dageraad tot de middag las Ezra voor uit het boek
op het plein voor de Waterpoort,
ten aanhoren van mannen en vrouwen
en van allen die het konden volgen.
Het volk luisterde aandachtig
naar de voorlezing van het wetboek.
Ezra, de schriftgeleerde, ging op een houten verhoog staan
dat voor die gelegenheid opgeslagen was.
Ten aanschouwen van heel het volk,
hij stak immers boven allen uit,
opende Ezra het boek.
Op dat ogenblik gingen allen staan.
Ezra prees de HEER, de grote God,
en heel het volk antwoordde: "Amen, amen!"
De Levieten staken hun handen omhoog,
zij bogen het hoofd
en zij aanbaden de HEER
met het gezicht tegen de grond.
Zij lazen uit het boek van Gods wet,
legden het uit en verklaarden de betekenis,
zodat allen de lezing verstonden.
Vervolgens zeiden Nehemia, de landvoogd,
Ezra de priester en schriftgeleerde,
en de die de uitleg gaven
tot heel het volk:
"Deze dag is aan de HEER, uw God, gewijd.
Gij moogt dus niet treurig zijn en niet wenen."
Het hele volk was namelijk in tranen uitgebarsten
toen het de woorden van de wet hoorde.
En ze zeiden hun:
"Komt, gaat lekker eten en drinkt er zoete wijn bij
en deelt ervan mee aan wie niets heeft,
want deze dag is aan onze HEER gewijd.
Weest niet bedroefd, maar de vreugde die de HEER u schenkt
zij uw kracht."
1 KORINTIËRS 12, 12-14.27 (OF: 12, 12-30)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte
Broeders en zusters,
Het menselijk lichaam
vormt met zijn vele ledematen één geheel;
alle ledematen, hoe vele ook, maken tezamen één lichaam uit.
Zo is het ook met de Christus.
Wij allen, Joden en Grieken, slaven en vrijen
zijn immers in de kracht van één en dezelfde Geest
door de doop één enkel lichaam geworden
en allen werden wij gedrenkt met één Geest.
Een lichaam bestaat nu eenmaal niet uit één lid
maar uit vele leden.
(Veronderstel dat de voet zegt:
"omdat ik geen hand ben
behoor ik niet tot het lichaam",
behoort hij daarom niet tot het lichaam?
En veronderstel dat het oor zegt:
"omdat ik geen oog ben
behoor ik niet tot het lichaam",
behoort het daarom niet tot het lichaam?
Als het hele lichaam oog was
waar bleef dat het gehoor?
Als het helemaal gehoor was
waar bleef de reuk?
In werkelijkheid echter heeft God de ledematen en organen
elk afzonderlijk hun plaats in het lichaam aangewezen
zoals Hij het gewild heeft.
Als zij alle samen één lid vormden
waar bleef dan het lichaam?
In feite echter zijn er vele ledematen,
maar slechts één lichaam.
Het oog kan niet tot de hand zeggen:
"ik heb je niet nodig"
en evenmin het hoofd tot de voeten:
"ik heb je niet nodig."
Nog sterker:
juist die delen van het lichaam die het zwakst schijnen te zijn,
zijn onmisbaar.
En die wij beschouwen als minder eerbaar
omgeven wij met grote eer.
Onze minder edele ledematen worden
met groter kiesheid behandeld,
de andere hebben dat niet nodig.
God heeft het lichaam zo samengesteld
dat Hij aan het mindere méér eer gaf,
opdat er in het lichaam geen verdeeldheid zou zijn
en de ledematen eendrachtig voor elkaar zouden zorgen.
Wanneer één lid lijdt
delen alle ledematen in het lijden;
wordt één lid geëerd,
alle delen in de vreugde.)
Welnu, gij zijt het lichaam van Christus
en ieder van u is een lid van dit lichaam.
(Nu heeft God in de kerk allerlei mensen aangesteld:
ten eerste apostelen,
ten tweede profeten,
ten derde leraars;
voorts zijn er wonderkrachten,
dan gaven van genezing, hulpbetoon, bestuur en velerlei taal.
Zijn soms allen apostelen,
allen profeten,
allen leraars,
allen wonderdoeners?
Hebben allen gaven van genezing?
Spreken allen in vervoering?
Kunnen allen uitleg geven?)
LUCAS 1, 1-4; 4,14-21
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas
Reeds velen hebben getracht
de gebeurtenissen te verhalen
die onder ons hebben plaats gevonden,
aan de hand van de gegevens welke ons werden overgeleverd
door mensen die van het begin af aan ooggetuigen waren
en in dienst van het woord zijn getreden.
Vandaar, edele Teofilus, dat ook ik besloot
- na van meet af aan alles nauwkeurig te hebben onderzocht -
voor u een ordelijk verslag te schrijven,
met de bedoeling u te doen zien
hoe betrouwbaar de leer is waarin gij onderwezen zijt.
In die tijd keerde Jezus in de kracht van de Geest
uit de woestijn terug naar Galilea
en men sprak over Hem in heel de streek.
Hij trad nu op als leraar in hun synagogen
en werd algemeen geprezen.
Zo kwam Hij ook in Nazaret, waar Hij was grootgebracht.
Hij ging volgens zijn gewoonte
op de sabbatdag naar de synagoge
en stond op om voor te lezen.
Ze reikten Hem de boekrol van de profeet Jesaja aan.
Hij opende de rol
en vond de plaats waar geschreven stond:
"De Geest des Heren is over mij gekomen,
omdat Hij mij gezalfd heeft.
Hij heeft mij gezonden
om aan armen de Blijde Boodschap te brengen,
aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken,
en aan blinden dat zij zullen zien:
om verdrukten te laten gaan in vrijheid,
om een genadejaar af te kondigen van de Heer."
Daarop rolde Hij het boek dicht,
gaf het terug aan de dienaar en ging zitten.
In de synagoge waren aller ogen gespannen op Hem gevestigd.
Toen begon Hij hen toe te spreken:
"Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt
is thans in vervulling gegaan."
INGESPROKEN LEZINGEN
(Uit de Nieuwe Bijbelvertaling)