2 SAMUËL 12,7-10.13
Uit het tweede boek Samuël
In die dagen sprak de profeet Natan tot David:
“Zo spreekt de HEER, de God van Israël;
Ik heb u gezalfd tot koning over Israël,
ik heb u bevrijd uit de macht van Saul,
ik heb u het huis van uw heer geschonken
en u de beschikking gegeven over de vrouwen van uw heer;
ik heb u het huis van Israël en Juda gegeven,
en als dat te weinig is, wil ik er nog evenveel aan toevoegen.
“Waarom hebt gij dan het gebod van de HEER geminacht
en gedaan wat hem mishaagt?
Uria de Hethiet hebt gij met het zwaard geslagen,
zijn vrouw hebt gij u toegeëigend
en hemzelf hebt gij vermoord door het zwaard van de Ammonieten.
“Welnu het zwaard zal nooit meer wijken van uw huis,
omdat gij Mij hebt geminacht
en de vrouw van Uria de Hethiet tot vrouw hebt genomen.”
Toen zei David tot Natan:
“Ik heb tegen de HEER gezondigd.”
Natan antwoordde:
“Dan heeft de HEER u deze zonde vergeven:
gij zult niet sterven.”
GALATEN 2,16.19-21
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de Galaten
Broeders en zusters,
Wij weten dat de mens niet gerechtvaardigd wordt
door de wet te onderhouden,
maar alleen door het geloof in Christus Jezus.
Ook wij zijn daarom in Christus Jezus gaan geloven,
om rechtvaardiging te verkrijgen door het geloof,
en niet door daden die de wet voorschrijft;
“Want door zulke daden zal geen mens gerechtvaardigd worden,”
zegt de Schrift.
Want ik ben dood voor de wet;
door de wet ben ik gestorven
om te leven voor God.
Met Christus ben ik gekruisigd.
Ik leef niet meer.
Christus leeft in mij.
Dit sterfelijk bestaan is voor mij nog slechts
leven vanuit het geloof in Gods Zoon,
die mij heeft liefgehad en zichzelf voor mij heeft overgeleverd.
Alleen zó erken ik de genade van God.
Als de wet ons kon rechtvaardigen,
dan was Christus voor niets gestorven.
LUCAS 7,36-8,3 (OF: LUCAS 7,36-50)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas
In die tijd vroeg een van de Farizeeën Jezus bij zich te eten,
Jezus trad het huis van de Farizeeër binnen en ging aanliggen.
Een vrouw nu, die in de stad als zondares bekend stond,
was te weten gekomen
dat Jezus in het huis van de Farizeeër te gast was.
Zij nam een albasten vaasje met balsem mee
en ging schreiend achter Hem, bij zijn voeten staan.
Haar tranen maakten zijn voeten nat,
die ze met haar hoofdhaar afdroogde.
Zij kuste ze keer op keer en zalfde ze met de balsem.
Toen de Farizeeër die Hem uitgenodigd had dit zag,
zei hij bij zichzelf:
“Als dit een profeet was zou Hij weten
wie en wat voor een vrouw het is die Hem aanraakt;
het is immers een zondares.”
Jezus gaf hem ten antwoord :
“Simon, ik heb u iets te zeggen.”
Waarop deze zei:
“Zeg het, Meester.”
“Een geldschieter had twee schuldenaars
de een was hem vijfhonderd, de ander vijftig denariën schuldig.
“Omdat zij die niet konden teruggeven
schold hij ze aan allebei kwijt.
“Wie van hen zal nu het meest van hem houden?”
“Ik veronderstel,
– antwoordde Simon –
diegene aan wie hij het meeste heeft kwijtgescholden.”
Jezus zei tot hem:
“Uw oordeel is juist.”
Daarop keerde Hij zich tot de vrouw en zei tot Simon:
“Ge ziet die vrouw daar?
Ik kwam uw huis binnen;
ge hebt niet eens water over mijn voeten gegoten,
maar mijn voeten zijn nat geworden door haar tranen
en zij heeft ze met haar haren afgedroogd.
Gij hebt Mij niet eens een kus gegeven,
maar zij hield sinds Ik binnenkwam
niet op mijn voeten te kussen.
Gij hebt mijn hoofd niet met olie gezalfd,
maar zij heeft mijn voeten gezalfd met balsem.
Daarom zeg ik u:
haar zonden zijn haar vergeven, al zijn ze nog zo talrijk
want zij heeft veel liefde betoond.
Weinig liefde betoont hij
aan wie weinig wordt vergeven.”
Daarop sprak Hij tot haar:
“Uw zonden zijn u vergeven.”
De andere gasten vroegen zich af:
“Wie is deze man, die zelfs zonden vergeeft?”
Jezus zei tot de vrouw:
“Uw geloof heeft u gered: ga in vrede.”
(Er volgde nu een tijd
waarin Hij predikend rondtrok door stad en dorp
en de Blijde Boodschap van het Rijk Gods verkondigde.
De twaalf vergezelden Hem
en ook enkele vrouwen
die van boze geesten en ziekten verlost waren:
Maria, die Magdalena wordt genoemd,
uit wie zeven duivels waren weggegaan,
Johanna, de vrouw van Herodes’ rentmeester Chuzas,
Suzanna en vele anderen,
die uit eigen middelen voor hen zorgden.)
INGESPROKEN LEZINGEN