Eén van de geestelijke werken van barmhartigheid luidt ‘een goede raad geven’. Dit kan niet zomaar gebeuren. Om geloofwaardig te zijn is de voorbeeldfunctie van de raadgever belangrijk, alsof hij in een dikke mist met een lamp vooruitloopt. Een goede raad wordt ook geboren uit een bekommernis en een zorg voor mensen en voor de gemeenschap
Dat geldt zeker voor de goede raad die paus Franciscus zo dikwijls geeft. Hij spreekt de laatste tijd geregeld over de ‘globalisatie van de onverschilligheid’. Hij vindt dat velen onverschillig zijn geworden, niet alleen tegenover geloof en Kerk maar ook tegenover de hele wereldproblematiek en de zorg voor de schepping. Dat verbindt hij met de afstand die gegroeid is tussen de hedendaagse mens en God. “Als de uiterlijke woestijnen zich in de wereld vermenigvuldigen omdat de innerlijke woestijnen zo uitgestrekt zijn geworden, is de ecologische crisis een oproep tot een diepgaande innerlijke bekering” (Laudato si’, nr. 217).
Er zijn zeven geestelijke werken van barmhartigheid. Ze ondersteunen de zeven andere. Ik noem ze nog even: de bedroefden troosten, de onwetenden onderrichten, de zondaars vermanen, goede raad geven, lastige mensen geduldig verdragen, aangedane beledigingen vergeven en bidden voor levenden en doden. Dit zijn geen eenmalige handelingen, maar houdingen die ons handelen bepalen. Het zijn in feite zeven raadgevingen die de onverschilligheid wegwerken uit ons leven. Onverschilligheid werkt als een anesthesie, zegt de paus in zijn boodschap voor de dag van de vrede, ze verlamt, verdooft, laat geen creativiteit toe. Barmhartigheid geneest. Het medicijn tegen deze ‘ziekte’ noemt hij solidariteit, medeleven en de bekering van het hart.
Deze grondhoudingen geven ons een verdiept perspectief op de huidige problematiek van de vluchtelingen. “De eerste waarheid van de Kerk is de liefde van Christus” zegt de paus in de bul Misericordiae Vultus waarmee hij het jaar van de barmhartigheid afkondigde (nr.12). Mensen die uit een andere cultuur naar ons toekomen omwille van de terreur waarin ze leefden zouden eerst en vooral deze vaststelling moeten kunnen doen. We mogen deze mensen niet aan hun lot overlaten, zeker niet op religieuze grond. Het is aan ons voor hen die in onze omgeving komen wonen nieuwe kansen te creëren, opvoedingskansen, geloofskansen, en samen te werken voor de integratie in onze samenleving. Een fundamenteel respect voor hen zal ons overtuigen van wat de Belgische bisschoppen schrijven: “Nooit mogen vluchtelingen en migranten zich gedwongen voelen om ‘van godsdienst te veranderen’ om hier beter onthaald te worden” (Samen Leven p. 14). Het is eerder onze opdracht hun cultuur en hun godsdienst als een rijkdom te beschouwen. Ook dat is een bewijs dat we de onverschilligheid geen plaats wensen te geven in onze samenleving en in ons persoonlijk leven. Het kan niet zijn dat wij de houding aannemen van Kaïn die op de vraag van God naar zijn broer Abel zei: “Ik weet het niet, ben ik misschien de hoeder van mijn broer?” (Gen. 4, 9).
In dit jaar van de barmhartigheid willen we ons verdiepen over de uitspraak dat “de barmhartigheid het hart is van God, het kloppende hart van het evangelie” (Nieuwjaarwens van de paus 2016).
+ Luc Van Looy
Bisschop van Gent