De tegenstanders van Jezus dulden op een bepaald moment niet langer het gesprek. Ze schakelen over op geweld. Jezus, die heel zijn levenstocht in het teken stelde van gekwetste mensen, wordt nu zelf ten diepste gekwetst. Maar zelfs deze kruiswonden staan de verbondenheid met zijn Vader niet in de weg.
Kijk, je koning is in aantocht
Jezus’ laatste reis heeft Jeruzalem als bestemming. Aanvankelijk onthaalt de bevolking Hem als een koning.
Vanuit de menigte spreidden velen hun mantels op de weg uit, anderen braken twijgen van de bomen en spreidden die uit op de weg. (Mt 21,8)
De menigte doet dat niet zomaar. Ze verwachten iets van Jezus. De hulderoep hossana betekent zoveel als ‘help ons dan toch!’. In Jezus herkennen ze op dat moment de langverwachte messias die bevrijding zal brengen van het onrecht in de toenmalige maatschappij.
De onthalende intocht van Jezus eindigt echter op het kruis. Niet iedereen stelt Jezus’ aanwezigheid immers op prijs. De Romeinse autoriteiten vrezen de aanhang en macht van deze nieuwe koning en ruimen Hem uiteindelijk uit de weg.
Boven zijn hoofd bevestigden ze de aanklacht, die luidde: ‘Dit is Jezus, de koning van de Joden’. (Mt 27,37)
Ik ga naar de Vader
Vanuit gelovig perspectief betekent Jezus’ dood echter geen definitief einde. Met name de evangelist Johannes aanziet Jezus niet als Iemand die veel te vroeg het leven liet door een zeer gewelddadige kruisiging. Integendeel.
Nadat Jezus ervan gedronken had zei hij: ‘Het is volbracht’. Hij boog zijn hoofd en gaf de geest. (Joh 19,30)
In zijn korte leven heeft Jezus alles tot voltooiing gebracht wat God van mensen verwacht en dat op ultieme wijze. Hij heeft immers zozeer van mensen gehouden en zozeer een houding van geweldloosheid voorgestaan, dat Hij bereid was er zijn eigen leven voor te geven. Waar het kruis een einde maakt aan Jezus’ aardse reis, is het meteen ook het begin van zijn hemelse reis, terug naar de Vader, bij wie Hij vandaan komt.
Ik ben bij de Vader vandaan gegaan en naar de wereld gekomen, nu verlaat ik de wereld weer en ga ik terug naar de Vader. (Joh 16,28)
Ik ben de weg
Diezelfde reis naar de Vader is voor ieder van ons mogelijk, aldus Johannes. Jezus heeft ons deze weg naar de Vader immers voorgeleefd, of nog sterker: Hij is de weg die naar de Vader voert.
Jezus zei: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven’. (Joh 14,6)
Niet toevallig benoemt Handelingen 9,2 christenen als ‘aanhangers van de weg’. Deze weg naar de Vader kan je reeds hier en nu in dit leven bewandelen door je zoveel mogelijk af te stemmen op Jezus’ woorden en daden en op die manier dichterbij God te komen. Maar het is ook een belofte voor de toekomst: wanneer ons leven op aarde op een gegeven moment voltooid zal zijn, mogen we onze tocht naar de Vader vervolmaken en uiteindelijk bij en in Hem geborgen zijn.
Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft hem doen kennen. (Joh 1,18)