Gebed:
Niet in het alledaagse,
niet in wat wij al weten zijt Gij;
niet als de wind in onze rug
noch de kroon op wat wij wensen.
Maar vanuit uw verborgenheid overkomt Gij ons
en alleen als wij U overal verwachten en U in waarheid zoeken,
laat Gij U vinden
heel nabij.
Leg zo op ons beslag met uw liefde.
Onthul ons uw aangezicht
totdat ook wij U kennen als een vader.
Zo bidden wij om hem,
die onze broeder is,
uw zoon.
Sytze de Vries
Bron: Bij gelegenheid (I). Gebedsteksten van week tot week, van feest tot feest, Zoetermeer, Meinema, 2005, p. 168)
Lezing uit het boek Ruth (Ruth 2, 1-3.5-6.8-13)
Naomi was van de kant van haar echtgenoot Elimelech verwant aan een moedig en invloedrijk man, die Boaz heette. Ruth, de Moabitische, zei tegen Naomi: ‘Ik wil graag naar het land gaan om aren te lezen bij iemand die mij goedgezind is.’ Naomi antwoordde: ‘Doe dat maar, mijn dochter.’ Ze ging dus naar het land om aren te lezen, achter de maaiers aan. Bij toeval kwam ze op de akker van Boaz, het familielid van Elimelech. Boaz vroeg de voorman van zijn maaiers: ‘Bij wie hoort die jonge vrouw daar?’ De man antwoordde: ‘Dat is de Moabitische vrouw die met Naomi mee teruggekomen is. Boaz zei tegen Ruth: ‘Luister goed, mijn dochter. Je moet niet naar een andere akker gaan om aren te lezen; ga hier niet weg, maar blijf dicht bij de vrouwen die voor mij werken. Volg ze op de voet en houd je ogen gericht op het veld waar gemaaid wordt. Ik zal mijn mannen zeggen je niet lastig te vallen. Als je dorst hebt, ga dan naar de kruiken en drink van het water dat ze daar scheppen.’ Ze knielde, boog diep voorover en zei: ‘Waarom bent u zo vriendelijk voor mij? U behandelt mij goed, terwijl ik toch maar een vreemdeling ben.’ Boaz antwoordde: ‘Meer dan eens is mij verteld over alles wat je voor je schoonmoeder hebt gedaan na de dood van je man: dat je je vader en moeder en je geboorteland hebt verlaten en naar een volk bent gegaan dat je volkomen onbekend was. Moge de Heer je daarvoor rijkelijk belonen – de Heer, de God van Israël, onder wiens vleugels je bent komen schuilen.’ ‘U bent goed voor mij, heer,’ zei ze. ‘U biedt me troost en spreekt me moed in, terwijl ik niet eens bij u in dienst ben.’
Toelichting