Drie kernwoorden staan centraal in dit fragment: zelfbeschikking, immanent frame en Othello-syndroom. In het verhaal van Guido Vanheeswijck is al veel uitleg te horen over deze 3 termen. We zetten het hier even op een rijtje met enkele aanvullingen.
In onze samenleving zien we onszelf als autonoom. We beschikken zelf, beslissen zelf wat we doen, wat we studeren, wat we kopen, met wie we omgaan en op welke manier. Wetten in onze samenleving proberen die keuzevrijheid te garanderen. Die autonomie wordt omschreven als een formeel principe. Je mag/moet kiezen, maar de wetgever houdt zich niet bezig met de inhoud van je keuze – de voornaamste regel is doorgaans dat je anderen niet stoort in hun autonomie of vrijheid. De samenleving legt jou niet op wat je vrij kiest. (Daarom spreekt Hugo van een leeg principe.)
Naast die formele vrijheid heb je nog iets anders nodig. Het lege principe moet concreet ingevuld worden. Hoe gebeurt die invulling? De invulling gebeurt door het antwoord op de vraag: Op basis waarvan maak je een keuze? En dat zijn dingen die jij waardevol vindt. Zij beslissen mee in de keuze die je gaat maken. Je beslist dus zelf (autonoom) op basis van dingen die je aanspreken en die jij belangrijk vindt (heteronoom = iets anders dan jezelf bepaalt mee wat je kiest). En in de dingen die jij belangrijk vindt kan het geloof, kan God een grote rol spelen. Daarmee is je autonomie niet geschrapt maar krijgt ze juist kleur.
Met Charles Taylor plaatst Guido Vanheeswijck daarom naast het begrip ‘autonomie’ het begrip ‘authenticiteit’. Autonomie vraagt om authenticiteit. Het zijn de overtuigingen en waarden die voor jou belangrijk zijn en die jou appelleren die maken dat je authentiek leeft. Je vindt maar authenticiteit en vrede met jezelf als je beantwoordt aan dat waarvan je zegt ‘dat geeft mijn leven betekenis’. Autonomie is een voorwaarde voor authenticiteit. Maar autonomie op zich volstaat niet; autonomie roept om authenticiteit. En authenticiteit vraagt meer dan autonomie alleen.
Immanent frame
Framing is een woord dat vandaag veel gebruikt wordt. Het gaat over de ogen waarmee je naar de werkelijkheid kijkt. Of om de bril die je opzet om naar de werkelijkheid te kijken en die je blik kleurt.
‘Immanent’ staat tegenover ‘transcendent’. ‘Immanent’ betekent letterlijk ‘binnenblijvend’. Om de werkelijkheid, de natuur en het heelal te verstaan blijf je binnen de grenzen van het zichtbare, het waarneembare, de materie.
‘Transcendent’ betekent letterlijk ‘overstijgend’. In al wat leeft wordt ervaren dat er iets/iemand is die de natuur, het zichtbare, het waarneembare, de materie overstijgt.
Met ‘immanent frame’ duidt de filosoof Charles Taylor aan dat onze westerse cultuur naar de werkelijkheid kijkt en spontaan binnen de grenzen van het waarneembare en de materie blijft. In deze manier van kijken voel je de invloed van de moderne wetenschap (zie video 2). In andere tijden en culturen kijkt men dikwijls heel anders naar de werkelijkheid en is er wel oog voor iets dat het immanente doorbreekt.
Othello-syndroom
Othello is de titel van een tragedie van Shakespeare. Othello is een Moor, een Afrikaanse prins die enorm carrière gemaakt heeft in het Venetiaanse leger. Desdemona, de dochter van een senator, is zijn geliefde; ze trouwen in het geheim. Jago, een ondergeschikte van Othello en Venetiaan, zaait twijfel en wantrouwen in het hart van Othello. Hij kan op de duur niet meer geloven in de oprechte liefde van Desdemona en in zijn woede en ontgoocheling doodt hij haar.
Het Othello-syndroom is een begrip uit de psychologie en omschrijft een onbedwingbare en pathologische jaloezie. Charles Taylor past die term ook toe op het onvermogen van de westerling om te geloven in de liefde van God. In de cultuurgeschiedenis van Europa zie je hoe mensen zijn gaan twijfelen aan het geloof in de liefde van God. Sommigen spreken zelfs van de ‘dood van God’ (en het ‘doden van God’ cf. Nietzsche en zijn verhaal van de dolle mens) in onze cultuur. In de jaren ’60 was er de ‘God-is-dood-theologie’.