De Kopkapel
Eeuwenlang wordt in de Kopkapel Onze Lieve Vrouw vereerd. Ze draagt er geen bijzondere titel. Ze heet er simpelweg ‘Onze Lieve Vrouw van de Kop’. En die ‘Kop’ zou zijn oorsprong vinden in de vorm van het landschap, daar op die spriet van de Karre- en de Kopkapelstraat met de Oude Heirweg. Een lichte verhevenheid tussen het aanpalend bosgebied en de omliggende weiden. Geschiedkundigen vonden de benaming reeds in de 15de eeuw, en het lijkt dan ook voor de hand te liggen dat de later gebouwde kapel de naam kreeg van de plaats waar ze gebouwd werd. Het was in die tijd niet ongebruikelijk dat de gelovigen heil zochten voor de behandeling van diverse kwaaltjes die in verband gebracht konden worden met de naam van de heilige of de plaats van het heiligdom. De Kopkapel werd dan ook de plaats waar genezing werd gezocht tegen alles wat met het hoofd te maken had, zoals de heilige Blasius in Daknam aanroepen werd voor alles wat met de wind te maken had, en, in afleiding van zijn naam, met de blaas.
De oorsprong van de kapel en de devotie er rond zal voor altijd een mysterie blijven. Geschriften rond de bouw van de kapel zijn niet voorhanden. Er ontstond wel een mondeling overgeleverde legende die ons vertelt dat in de 16de eeuw, in de periode van de godsdiensttroebelen, het O.-L.-Vrouwbeeld uit de Sint-Laurentiuskerk zou zijn gestolen en in de Durme geworpen. In de omgeving van de Heirbrug zou een bewoner van de Bergendries het beeld hebben opgevist en mee naar huis genomen. De Durme was toen nog een tijrivier en het opkomend water zou het beeld opwaarts gestuwd hebben tot aan de vindplaats. De Bergendries omvatte in die tijd niet enkel wat vandaag zo wordt genoemd, maar de hele zone naar de Karrestraat toe. De vinder van het beeld zou op zijn eigendom een kapel hebben opgericht, toegewijd aan zijn vondst. Het is een aannemelijk verhaal, maar zoals bij elke legende moeten we er toch met de nodige omzichtigheid mee omgaan. Wel is zeker dat de Lokerse kerk in die periode een tijdje in handen van de beeldenstormers is geweest, en dat die elke Mariaverering uit hun leven banden. Vandaar dat het voor de hand ligt dat ze uit de kerk elke verwijzing naar O.-L.-Vrouw weghaalden. Hoe dan ook, veel deskundigen gaan er van uit dat er van in de 16de eeuw reeds een kleine bidplaats aanwezig was op de Kop.
Uit de kroniek van het Waasland, van de hand van Joseph de Castro, leren we dat de kapel op de Kop gebouwd zou zijn in 1719, en dat ze zou vergroot zijn in 1756. Zijn bericht is erg geloofswaardig gezien hij een tijdsgenoot was (hij overleed in 1767). In 1868 werd de kapel nog eens aangepast.
Pastoor-deken De Groote (deken van Lokeren van 1885 tot 1907) nam samen met de broederschap van de H. Rozenkrans, in 1898 het initiatief om een nieuwe kapel te bouwen. Architect Alphonse De Pauw uit Brugge/Oostende tekende de plannen (hij woonde te Lokeren en was bestuurder van de Lokerse Nijverheidsschool). Het werd een neogotisch gebouw met voorgevel naar de straat toe gericht, een eindje achter de vroegere kapel. Met een grondvlak van 6,4m op 14m was de kapel beduidend groter dan de vroegere. Een éénbeukig zaaltje van drie traveeën met een smaller en lager koor dat driekantig is afgesloten. Een zadeldak met slanke dakruiter. Zo wordt het beschreven door de Erfgoedcel Waasland. Naast de geldmiddelen van de broederschap werd nog beroep gedaan op een omhaling in Lokeren om de kosten van de bouw te delgen. Mgr. Stillemans, bisschop van Gent, kwam op 7 mei 1899 de kapel inwijden. Bij de grote feestelijkheden hierrond viel de uitvoering op van een cantate, gezongen door 425 zangers. Het was een werkstuk van Hendrik Van Duyse, getoonzet door Jaak Opsomer. Het werd uitgevoerd op de Grote Markt na het plechtig lof in de Sint-Laurentius, waarna men in processie met een praalwagen en 57 uitbeeldende groepen naar de Kop trok. Op de praalwagen stond het beeld van Maria, dat tijdens de werkzaamheden aan de kapel was ondergebracht in de Sint-Laurentiuskerk. Gendarmen op kop en 8 muziekmaatschappijen begeleiden 12.000 gelovigen. Toen de eerste stappers aan de Kop kwamen, stond nog een deel van de stoet op de Markt, zo wordt naar waarheid verteld in de plaatselijke kranten. Het publiek kon dit ook volgen want in die tijd was er vanaf de Markt over de Durme heen nog een vrij ongestoord gezicht naar de Kop.
In 1924 werd ter gelegenheid van de diocesane bedevaart naar O.-L.-Vrouw van de Kop voormelde cantate opnieuw uitgevoerd.
Blijkt nu ook nog dat in 1914 de gedachte groeide om een ommegang te maken van 15 kleine kapelletjes om de blijde, droeve en glorieuze mysteries van de rozenkrans te tonen aan de bedevaarders. Oorlogsomstandigheden hebben er voor gezorgd dat het nooit tot een uitvoering kwam van het ontwerp van architect Van den Broucke, dat zou vervaardigd worden door beeldhouwer Alois De Beule.