Het verhaal
Al heel lang denken mensen na over het begin van alles. In dit verhaal kun je lezen hoe blij ze zijn met alles wat er is.
In het begin was de wereld geen vriendelijke plek. Het was er donker en gevaarlijk en vol gapende afgronden. Er was veel te veel water en een gierende wind en alles liep door elkaar. Het was een plek vol dood en duisternis. Het was nergens veilig. Alleen de geest van God zweefde over het water. God kwam orde scheppen in die woeste wildernis.
God liet luid zijn stem klinken: ‘Licht!’ Meteen was het licht. God zag dat het licht goed was. Het was helder en warm en het zorgde voor hoop dat het goed zou komen. God noemde het licht dag en het donker noemde hij nacht. Voor de allereerste keer werd het avond en morgen. Dat was de eerste dag.
God sprak: ‘Er moet een hemelgewelf komen om het water daarboven tegen te houden en lucht te geven aan wie op aarde zal wonen.’ God maakte een hemelkoepel, die het water daarboven tegenhield. Het werd steeds beter. Het werd avond en morgen. Dat was de tweede dag.
God sprak: ‘Onder de hemelkoepel moet al het water samenvloeien naar één plaats, zodat er een droog stuk vrijkomt.’ God noemde het samengevloeide water zee, en het droge stuk noemde hij land. God was er heel tevreden over. Hij zei: ‘Op het land moeten planten groeien, gras en struiken en bomen, allemaal met hun eigen vruchten en zaad. Zo kunnen ze altijd verder blijven groeien.’ En dat gebeurde ook: overal schoot jong groen op en bloemen en struiken en bomen met heerlijke vruchten. God vond die groene aarde bijzonder mooi. Weer werd het avond en morgen. Dat was de derde dag.
God keek naar de hemel. Hij zei: ‘Er moeten lichten komen aan de hemel zodat je kunt zien of het dag of nacht is. Ze zullen licht geven op aarde. Ze helpen om de dagen en de jaren te tellen, om de seizoenen uit elkaar te houden en om uit te rekenen wanneer het feest is.’ En zo ging het ook. God maakte een groot licht om overdag te schijnen en een kleiner licht voor de nacht. Hij maakte ook de sterren. Hij gaf ze allemaal een plaats aan de hemel. God zag dat hij het goed geregeld had. Het werd avond en het werd morgen. Dat was de vierde dag.
God sprak: ‘In het water van de zee en in de lucht moeten levende wezens komen.’ God maakte de grote en de kleine vissen, de krabbetjes en de kreeften en de mosselen en alles wat er in het water leeft. En in de lucht maakte hij arenden en mussen en duiven en meeuwen en vlinders en kevertjes, elk met hun eigen vleugels. God lachte toen hij al die drukte zag. Precies goed zo, dacht hij. God zegende al die levende wezens en gaf ze een plek in zijn hart. ‘Jullie zitten zo in elkaar dat jullie zelf kleintjes kunnen krijgen’, zei hij. ‘Zorg ervoor dat de lucht en de zee vol zitten met leven!’ Het werd avond en morgen. Dat was de vijfde dag.
God sprak: ‘Ook op het land moet er leven komen.’ God maakte wilde en tamme dieren: leeuwen en olifanten, paarden en schapen, wolven en honden en nog veel meer. En ook kleine kruipende diertjes zoals wormen en spinnen. Zoveel soorten maakte hij, hij kon er haast niet genoeg van krijgen. Hij vond het prachtig.
God sprak: ‘Nu ga ik iets maken dat een beetje op mij lijkt, een wezen met verstand en een hart, dat kan zorgen voor alles op aarde.’ God maakte de mens als zijn evenbeeld: een man en een vrouw. Hij zegende hen en gaf hun een speciale plek in zijn hart. Hij zei tot hen: ‘Jullie horen bij mij. Jullie kunnen kleintjes krijgen zodat er heel veel mensen op aarde zullen wonen. Samen moeten jullie zorgen voor de dieren. En de planten zullen voedsel zijn voor jullie, en ook voor de dieren.’ God keek rond naar alles wat hij gemaakt had en hij was er heel tevreden over. Het werd avond en morgen. Dat was de zesde dag.
Zo maakte God de aarde die wij kennen, met alles erop en eraan. Op de zevende dag rustte God uit. Hij wilde volop genieten van alles wat hij gemaakt had. Hij maakte een heilige dag van die zevende dag. Ook voor de mensen moest de zevende dag een speciale dag blijven, altijd opnieuw. Om elke week opnieuw hun hart te openen voor al het moois om hen heen.
Naar Genesis 1,1-2,4a
Uit: Hosanna! Kinderbijbel met meer dan 150 verhalen (Kolet Janssen, ill. Roel Ottow, Van In, 2013) pag. 97-98.
Denkvraag
Volgens dit verhaal heeft God alles ordelijk geregeld op aarde. Ben jij het daarmee eens? Wat vind je goed geregeld? Wat niet?
Doe-tip
Zoek een foto van het mooiste wezen op onze aarde. Of maak er een tekening van. Leg uit waarom je het zo mooi vindt.
Gebed
Lieve God,
de wereld is een fijne plek om te leven.
Er is zoveel moois te ontdekken.
Dankjewel dat wij er mogen wonen.
Wij zijn een deel van de natuur.
Leer ons om er zorgzaam voor te zijn,
want dat is goed voor onszelf
en voor alle leven op aarde.
Amen.