In de familie van Jakob was het verschrikkelijk belangrijk om de oudste te zijn. De oudste kreeg het grootste deel van de kudde van zijn vader. De oudste bleef in de grasgebieden van zijn vader. En de oudste kreeg de zegen van zijn vader, de zegen van God die al sinds zijn grootvader Abraham werd doorgegeven.
Jakob en zijn broer Esau waren een tweeling.
‘Eigenlijk zijn jullie allebei een beetje de oudste’, zei zijn moeder Rebekka. Maar dat zei ze alleen om Jakob te troosten. Jakob was namelijk de jongste, al was hij niet meer dan een minuut na Esau geboren. Jakob had de hiel van Esau vastgehouden en floepte er meteen na hem uit.
Ze leken helemaal niet op elkaar, Esau en Jakob. Esau was groot en sproetig en had ros haar. Niet alleen op zijn hoofd; ook zijn armen en benen en zelfs zijn rug waren behaard. ‘Toen hij geboren werd, leek het net of hij een jasje aan had’, lachte zijn moeder soms. Jakob was kleiner en tengerder. Zijn huid was glad en zijn haar donker. Je zou niet zeggen dat ze een tweeling waren!
‘Esau heeft vandaag een hertenbok geschoten’, zei vader Isaak. Jakob hoorde de trots in zijn stem.
‘Wat goed’, zei zijn moeder. ‘Die jongen is een echte jager.’
‘Ja,’ zei zijn vader, ‘hij zal een goede opvolger zijn.’
‘Jakob is ook niet dom’, zei zijn moeder. ‘Je moet hem eens horen vertellen. Hij kent alle verhalen die de mannen ’s avonds bij het vuur vertellen en nog veel meer.’
Vader Isaak zweeg. Een stuk hertenvlees vond hij meer waard dan een verhaal. Esau was zijn lievelingszoon. Ze trokken vaak samen op. Maar moeder Rebekka hield het meest van Jakob. Hij bleef ook liever bij haar. Hij hielp haar met koken en dat vond ze best leuk.
Op een dag had Jakob helemaal alleen een hele pot linzensoep gekookt. Heerlijke rode linzensoep, met stukjes vlees en kruiden erdoor. De soep was net klaar toen Esau kwam binnenvallen. Hij liet zich op de grond zakken en begon zijn schoenen uit te trekken.
‘Hmm, broertje, wat heb je daar voor iets lekkers in die pot? Dat ruikt verdomd goed!’ zei Esau. Hij schudde het zand uit zijn kleren en boog zich over de soep.
‘Dat is rode linzensoep gekruid met…’, begon Jakob.
‘Jaja, geef me maar gauw een grote kop soep, ik barst van de honger’, onderbrak Esau hem.
Opeens werd Jakob kwaad. Die gek van een Esau besefte niet eens hoeveel geluk hij had dat hij de oudste was. Die vond het niet meer dan normaal dat iedereen hem bediende!
‘Je kunt een kop soep krijgen’, zei Jakob langzaam en nadrukkelijk. ‘Als je mij daarvoor je eerstgeboorterecht geeft.’
Esau keek hem één seconde sprakeloos aan. ‘Wat kan mij dat eerstgeboorterecht schelen?’ riep hij uit. ‘Geef mij maar een kop soep, daar heb ik tenminste iets aan!’
‘Een kop soep voor je eerstgeboorterecht’, zei Jakob zakelijk, terwijl hij hem een dampende kop rode soep aanreikte. Esau slurpte de soep op zonder zelfs maar te antwoorden, maar Jakob was blij. Nu was het eerstgeboorterecht van hem.
Naar Genesis 25,19-34
Uit: Hosanna! Kinderbijbel met meer dan 150 verhalen (Kolet Janssen, ill. Roel Ottow, Van In, 2013) pag. 19-21.
Denkvraag
Met welke van de twee broers zou jij graag eens praten? Wat zou je hem zeggen of aan hem vragen?
Doe-tip
Kook zelf (of samen met een grote mens) heerlijke rode linzensoep. Hier vind je het recept.
Lekker en gezond!
Gebed
Lieve God,
Jij houdt van ons allemaal,
ook al zijn we heel verschillend.
We mogen er allemaal zijn.
Onze wereld heeft allerlei soorten mensen nodig.
Help ons om niet jaloers te zijn op elkaar
en om elkaar niet te bedriegen en niet uit te stoten.
Amen.