Het verhaal
Na vele jaren keerde Jakob terug naar zijn land. Er was veel gebeurd. Toen hij wegging, was hij een jonge man zonder iets. Nu was hij getrouwd en had hij een heleboel kinderen gekregen. Hij had een grote kudde schapen en geiten. Toch was hij bang om terug te keren. Bang voor zijn broer Esau. Want lang geleden had hij zijn broer bedrogen.
Hoe zou Esau hem onthalen? Zou hij nog steeds zo boos zijn? Zou hij hem willen doden? Of zou hij hem kunnen vergeven?
Jakob wist van zijn helpers die vooruit waren gereisd dat zijn broer Esau hem tegemoet kwam. Kwam hij met goede of met slechte bedoelingen? Jakob stuurde zijn kudde en zijn kinderen en vrouwen voorop om Esau goedgezind te maken.
Hij zette hen allemaal over bij de doorwaadbare plaats van de rivier Jabbok. Zelf bleef hij nog één nacht aan de andere kant. Hij deed de hele nacht geen oog dicht. Hij worstelde met zichzelf en met God en vroeg zich af wat hij moest doen. Hij lag te keren en wentelen op zijn deken en vond geen rust. Had ik mijn broer maar nooit bedrogen, dacht hij. Maar toch wil ik de belofte van God niet verliezen. God doet verder met mij, dat weet ik zeker. Maar zal ik nog kunnen wonen in mijn land? Zo piekerde hij tot in de vroege ochtend. Tot hij voelde dat God dichtbij hem was en met hem zou meegaan, waar hij ook ging. Vanaf dat moment kreeg Jakob een nieuwe naam: Israël. Dat betekent ‘God strijdt’. Hij had het gevoel dat hij die nacht met God had gevochten.
Jakob stak de rivier over en zag in de verte de mannen van Esau. Esau reed vooraan. Toen Esau dichterbij kwam, boog Jakob voor hem tot op de grond. Maar Esau holde naar hem toe, omarmde hem en drukte hem stevig tegen zich aan. Ze moesten allebei huilen.
‘Van wie zijn die dieren en die mensen?’ vroeg Esau.
‘De dieren zijn een geschenk voor jou, en de mensen zijn mijn vrouwen en kinderen en helpers’, antwoordde Jakob.
‘Ik hoef geen geschenk, ik ben veel te blij dat je er weer bent!’ riep Esau uit.
‘Neem het toch maar aan’, drong Jakob aan. ‘Ik heb er zo tegen opgezien om je te ontmoeten. Ik was zo bang dat je voor altijd mijn vijand zou zijn. Je weet niet half hoe gelukkig ik ben dat je mijn broer wilt zijn.’
Zo kwam Jakob weer wonen in zijn land.
Naar Gen 32,23-33;33
Uit: Hosanna! Kinderbijbel met meer dan 150 verhalen (Kolet Janssen, ill. Roel Ottow, Van In, 2013) pag. 23.
Denkvraag
Heb jij ooit al eens ’s nachts geworsteld met iets? Werd het helder toen het weer ochtend was? Vertel erover.
Doe-tip
Ook na een grote ruzie kan iemand nog wel je broer of je zus, je vriend of vriendin zijn. Hoe zou jij het goedmaken als je iemand bedrogen hebt? Teken, vertel of schrijf het op.
Gebed
Lieve God,
Jakob is tegelijk heel bang en vol hoop.
Jij laat hem niet in de steek.
Blijf ook bij ons als we bang zijn.
Help ons om te zien dat we fouten hebben gemaakt.
Geef ons de moed om ze uit te spreken.
Leer ons om te leven als een goede broer of zus,
als een goede vriend of vriendin.
Amen.