Op zich zegt het feit dat het brood aangebracht wordt al veel over de betekenis ervan. Want als het brood niet meer dan een louter noodzakelijk ‘ingrediënt’ zou zijn om de viering verder te kunnen zetten, dan bestaan er wel andere – eenvoudiger – manieren om het op het altaar te krijgen. Waarom brengen we dus dit brood aan, langzaam bovendien en met een zekere plechtstatigheid, en niet zo maar op een drafje? Waarom dan nog door de middenbeuk, goed zichtbaar voor de hele gemeenschap? We kunnen bezwaarlijk zeggen dat het om een kostbaar geschenk gaat dat in al zijn weergaloze schittering getoond moet worden aan de aanwezigen. Een beetje brood en een beetje wijn: het zijn gaven die zeer bescheiden ogen, althans voor wie met wereldse ogen kijkt. Bovendien hebben we ze eigenlijk van God zelf gekregen, want in werkelijkheid zijn het de vruchten van de schepping die ons door God werd toevertrouwd. Maar het brood dat aangebracht wordt is wel degelijk ons dagelijks brood. Een paar mensen hebben het in processievorm tot bij het altaar gedragen, maar het is aangeboden door de hele gemeenschap.
Eenmaal de gaven aangebracht plaatst de diaken het brood en de wijn op het altaar, met respect en een zekere waardigheid. Want, eerlijk gezegd, het is dan al geen ‘gewoon’ brood en geen ‘gewone’ wijn meer. Het brood op het altaar draagt dan al het leven van elk van ons in zich. Het is brood van leven, van ons eigen leven, van het leven van de hele mensheid, het draagt het hele universum in zich (Teilhard de Chardin). Het brood dat in processie naar het altaar werd gebracht, is mijn leven en dat van alle anderen dat aangeboden werd. In de liturgie klinkt het: ‘de vruchten van de aarde en het werk van onze handen’.
Vrucht van de aarde
We hebben geoogst wat groeide zonder dat we ernaar hebben moeten omkijken. Of de mens nu slaapt of waakt, ‘nacht na nacht en dag na dag, ontkiemt het zaad en schiet het op, zonder dat hij weet hoe. Vanzelf draagt de aarde vrucht, eerst de groene spriet en dan de aar, dan het graan in de volle aar.’ (Mc 4, 27-28)
Het brood is het symbool bij uitstek van ons leven. Het symboliseert de gaven die ons geschonken zijn, te beginnen bij het allergrootste geschenk: het leven zelf. ‘Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen, genade op genade’, lezen we bij Johannes (Joh 1, 16). Bij Paulus klinkt het: ‘Wat hebt u dat u niet gekregen hebt? ( 1 Kor 7): een levenspartner, vrienden, kinderen, alles wat we dag aan dag nodig hebben om van te leven, troost in dagen van pijn en duisternis, gedeelde vreugde in zorgeloze tijden. Brood brengt ons naar de kern van ons leven, naar het meest essentiële, naar datgene wat en diegenen die wij elke dag ontvangen. Hoe zou ons leven eruit zien zonder?
Wanneer de priester zegt: ‘Gezegend zijt Gij, God, Heer van al wat leeft; uit uw milde hand hebben wij het brood ontvangen’, antwoordt de verzamelde gemeenschap: ‘Gezegend zijt Gij, God, in alle eeuwen.’ Het zijn woorden waarmee de gelovigen hun erkentelijkheid uitdrukken jegens de schenker van alles. Wie anders dan God schenkt ons het leven? Van wie anders komt de liefde waarmee wij, mensen, elkaar beminnen? ‘Elke goede gave, elk volmaakt geschenk daalt neer van boven, van de Vader van de hemellichten.’ (Jak 1, 17). Daarom bidden gelovigen de Vader: ‘Heer, geef ons dat brood dan, voor altijd.’ (Joh 6, 34), dit brood dat ‘uit de hemel neerdaalt’ (Joh 6, 33), dit manna (Ex 16) zonder welk geen leven mogelijk is.
Werk van onze handen
Het brood mag dan wel de vrucht van de aarde zijn, zonder menselijke inspanningen zou het geen vorm krijgen. Dat klinkt ook door in de liturgie: ‘vrucht van de aarde en werk van mensenhanden’. Het leven dat we kregen is niet louter een ontvangen gave. Het is ook de vrucht van onze arbeid. We hebben ons moeten inzetten, werken, inspanningen leveren opdat de gave ontvangen, onderhouden en ontvouwd kan worden. Het leven is een wonderlijk, broos geschenk. Het vraagt veel zorg en eerbied om het tot volle wasdom te brengen, en dat is op zich ook weer een ander wonderlijk geschenk: dat het leven toevertrouwd is aan onze zorgen. Daartoe moeten we veel en soms zware inspanningen leveren: hoeveel moeite kost het niet om met ontluikend en opgroeiend leven op weg te gaan, om rechtvaardig en standvastig te zijn, om het alle ruimte te geven en er toch te zijn? De liefde is een wonderlijk Godsgeschenk, maar ze heeft menselijke zorg nodig, dag na dag, nacht na nacht. Ze vraagt om aandacht en fijngevoeligheid.
Het brood van het leven is neergedaald uit de hemel en gekneed door onze handen. Het is onmogelijk om eucharistie te vieren zonder brood en wijn; zonder het leven van mensen, ons leven, dat van de Kerk. En niet alleen zonder ons leven of dat van de Kerk, maar evenmin zonder dat van de ‘velen’: van de andere gelovigen; van de mensen die nog onwetend zijn; van hen die weten maar onverschillig zijn. Want dit sacrament is niet voor ons wanneer het niet tegelijkertijd ook voor die velen is, als ‘une messe sur le monde’ die de hele schepping omarmt. Het zijn woorden die we zorgvuldig moeten overdenken en bewaren: ‘voor u en voor velen’.
Lees verder: Eén gebed, drie krachtlijnen