Zowel de Oosterse als de Westerse kerken vieren op zes augustus het feest van de gedaanteverandering van de Heer. In het Oosten is het een van de twaalf grote feesten van het liturgisch jaar, het tweede grote zomerfeest, samen met dat van Maria Tenhemelopneming op vijftien augustus.
Wie zeggen de mensen dat ik ben?
Het gebeuren van de gedaanteverandering voert ons binnen in het grote mysterie van Jezus’ persoon. Het staat niet los van wat enkele dagen voordien plaatsvond. Jezus stelde zijn leerlingen toen de vraag: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ Verschillende antwoorden monden uit in de belijdenis van Petrus: ‘De Messias van God’. Waarop Jezus deze ‘verheerlijking’ door Petrus meteen van haar luister ontdoet door zijn lijden en gewelddadige dood aan te kondigen. De Messias, de gezalfde van God, zal verworpen worden, veel moeten lijden en uiteindelijk terechtgesteld worden (Lc 9, 18-27).
Ongeveer een week later (zes dagen bij Mattheüs en Marcus, ‘ongeveer een week’ bij Lucas) zijn drie leerlingen, waaronder Petrus, er getuige van hoe dezelfde Jezus die met hen sprak over zijn lijden en sterven, door de Vader verheerlijkt wordt. Hij die gekruisigd zal worden, wordt verheerlijkt. Zo worden in de evangelies lijdensvoorspelling en verheerlijking met elkaar verbonden: Golgota en Tabor, kruis en verheerlijking, horen onlosmakelijk samen. Ook de liturgische traditie heeft beide steeds met elkaar verbonden. Niet toevallig valt het feest van de gedaanteverandering op zes augustus, precies veertig dagen voor het Kruisverheffingsfeest op veertien september. Hetzelfde evangelie wordt trouwens nog een tweede keer gelezen in het liturgisch jaar, namelijk op de tweede zondag van de veertigdagentijd, waarin we ons voorbereiden op de tocht naar Jeruzalem en wat daar zal plaatsvinden.
‘Dit is mijn geliefde Zoon’
In de liturgie van het feest op zes augustus zelf ligt de klemtoon evenwel op de verheerlijking van de Heer. We contempleren Jezus, gehuld in het licht van het goddelijk leven: zo één met de Vader, dat Hij straalt van Gods heerlijkheid. En vandaag, heden zijn wij daar getuige van, zingen we in het getijdengebed:
‘Christus Jezus, afglans van de Vader en evenbeeld van zijn wezen, is heden in heerlijkheid verschenen op de hoge berg (...)’ (Antifoon bij de lofzang van Maria op de vooravond)
‘Heden straalde het gelaat van onze Heer Jezus Christus als de zon en werd zijn kleed glanzend als het licht.’ (Antifoon morgengebed)
Met Jezus’ goede vrienden zijn we getuige van de openbaring van de ware identiteit van deze mens: Hij is Gods geliefde Zoon, helemaal ‘transparant’ van zijn heerlijkheid (evangelie volgens Lc 9, 28b-36). We krijgen een glimp te zien van wat het betekent in Gods intimiteit te leven. Misschien zijn wij, zoals de leerlingen, ook met verstomming geslagen en weten we niet goed wat te zeggen. Misschien zien we de oneindige afstand die ons scheidt van Hem.
Maar het ‘goede nieuws’ van dit evangelie is precies dat het licht van het goddelijk leven dat Jezus doorstraalt niet voorbehouden is aan Hem alleen: door Hem wil het elk van ons raken. Hijzelf overbrugt de afstand om ons te laten delen in zijn heerlijkheid:
‘Nu straalt er licht voor de vromen en blijdschap vervult de oprechten van hart.’ (Antifoon lezingendienst)
‘Hij zal ons herscheppen’
Jezus is in gesprek met Mozes en Elia, de vertegenwoordigers van de Wet en de Profeten. Het leidmotief van deze geschriften is de verwachting van Israël, de aankondiging van een nabije Verlosser, de definitieve bevrijding voor alle mensen. Die verwachting wordt in Jezus bewaarheid. Jezus is de Wet in levenden lijve, Hij is het Woord van God. Hij is de weg naar het nieuwe leven bij God. In, met en door Hem worden ook wij verheerlijkt en herschapen tot geliefde kinderen van de Vader. De verschillende lezingen uit Paulus’ brieven die in het getijdengebed van dit feest zijn opgenomen getuigen ervan:
‘Hij zal ons armzalig lichaam herscheppen en het gelijkvormig maken aan zijn verheerlijkt lichaam (…)’ (Fil 3, 20-21) (Gebed aan de vooravond)
‘Ons allen is het gegeven met onverhuld gelaat de glorie van de Heer te aanschouwen en herschapen te worden tot steeds heerlijker gelijkenis met Hem (…)’ (2 Kor 3, 18) (Gebed na de middag)
‘De Geest zelf bevestigt het getuigenis van onze geest, dat wij kinderen zijn van God. (…) erfgenamen van God, tezamen met Christus, daar wij delen in zijn lijden, om ook te delen in zijn verheerlijking.' (Rom 8, 16-17) (Avondgebed)
Wat op de Tabor aan enkele ‘uitverkorenen’ te beurt is gevallen, geldt voor heel de Kerk. We vinden deze overtuiging terug, zowel in het openingsgebed als in de prefatie, die, zoals steeds, de kern van dit feest verwoordt:
‘God, toen uw Zoon in heerlijkheid verschenen is,
hebt Gij de kern van het geloof
– de verwachting van het kindschap Gods –
door het getuigenis van Mozes en Elia bevestigd.
Verleen dat wij luisteren naar de stem van uw welbeminde Zoon
en voor altijd mede-erfgenamen worden
van Christus Jezus, onze Heer.’ (Openingsgebed)
‘Aan uitverkoren getuigen
heeft Hij zijn heerlijkheid geopenbaard,
en zijn gestalte, gelijk aan de onze,
doen stralen van glorie;
want zijn leerlingen mochten niet wankelen in het uur van zijn kruisdood.
Hij is het hoofd die ons de heerlijkheid heeft getoond
waarvan de Kerk, zijn lichaam, eenmaal wordt vervuld.’ (Prefatie)
Feest van hoop
De Italiaanse monnik Enzo Bianchi wijst er op dat het feest van de Gedaanteverandering ook een feest van hoop is: dat alle mensen, ook allen die lijden, ja heel de schepping die ‘zucht en uitziet naar de verlossing’ (vgl. Rom 8, 23) tot dit nieuwe ‘verheerlijkte’ leven geroepen zijn. Door het te vieren houden christenen de hoop levend van een ‘transfiguratie’ voor alle mensen:
‘De Gedaanteverandering wordt universele hoop voor allen die lijden en zelfs voor de hele schepping die zucht in de verwachting van de verlossing.'
Christenen hebben daarom de taak de Gedaanteverandering te vieren, hopend voor alle mensen.
'Wat we van dit gebeuren in het leven van Jezus in herinnering brengen is inderdaad de belofte dat ook ons armzalig en zondig lichaam omgevormd en het volkomen beeld van God in ons hersteld zal worden. De Gedaanteverandering verzekert ons ervan dat God werkt om ons aan zijn Zoon gelijkvormig te maken, tot we aan Hem gelijk zijn. En ook dat heel ons wezen getransfigureerd zal worden, zonder breuk met onze menselijke situatie: zelfs onze hartstochten, zintuigen, menselijke affecties zullen niet vernietigd, maar radicaal omgevormd worden doorheen een zuivering die door God bewerkt wordt. In deze verwachting beleefd, ontsteekt het feest van de Gedaanteverandering reeds in het “heden” lampen van hoop in de harten, en verlicht het het geweten door medelijden, medeverantwoordelijkheid, waarachtige broederlijkheid op te wekken.’ (E. Bianchi, Donner sens au temps, 2004, 136-137)
Dirk Boone
in Zacheüs 32.3