Bijbelse achtergrond.
Alleen de evangelies van Matteüs (1,1-2,23) en Lucas (1,26-2,21) vertellen over de geboorte van Jezus, maar Johannes (1,1-18) laat ons op zijn manier, ook de betekenis van het kerstverhaal zien. Want Johannes noemt Jezus, het woord, dat bij God vanaf het begin was. Door het woord is alles ontstaan en nu, wonderbaarlijk, is het woord vlees geworden. Dit is de kern van het kerstverhaal: God, de Schepper van wereld en mens, deelt in het leven en de kwetsbaarheid van zijn schepping.
De afstamming:
(zie Matteüs 1,1-17). Door Jozef staat Jezus (symbolisch) in de lijn van Abraham en David. Beide waren stamvaders van het volk Israël en beide werden geroemd voor hun geloof. Abraham was bereid om te gaan naar het land dat God zou aanwijzen en God beloonde hem met een nageslacht zo talloos als de sterren. Voordat hij koning was, was David de herdersjongen die Goliath versloeg. Van een bescheiden begin kunnen dus grote dingen komen!
Jozef:
Matteüs (1,18-24) noemt Jozef een rechtvaardige. Jozef was trouw aan God en aan zijn vrouw. Een engel heeft Jozef in een droom verteld dat hij het kind ‘Jezus’ moest noemen. De naam Jezus betekent: God redt.
Maria:
De zeer bekende passages over Maria (de aankondiging, Maria bij Elisabet, Maria’s loflied) vinden we in het Lucas-evangelie (1,26-56; 2,1-20). Geen mens is zo betrokken bij het leven van Jezus als zijn moeder. Zij baart hem, voedt hem op, is aanwezig bij zijn wonderen en maakt zijn dood en verrijzenis mee. Haar geloof in God wordt samengevat in haar uitspraak: ‘Ik ben de dienares van de Heer; laat met mij gebeuren wat u gezegd hebt’ (Lucas 1,38).
Bethlehem:
Bethlehem was de geboorteplaats van koning David. Christus noemen we ook Koning, maar niet in de tijdgebonden, politieke zin. Christus heerst in ons hart. De profeet Micha in het Oude Testament (Micha 5,1) voorspelt dat uit Bethlehem iemand komt die over Israël gaat heersen.
De stal:
De stal staat (symbolisch) tegenover het gastenverblijf (Lucas 2,7), waar geen plaats was voor de Heilige Familie. Jezus werd geboren in de meest barre omstandigheden (vaak afgebeeld in de kunst als donker, koud en arm). Dit onderdak was niet bestemd voor mensen, maar voor dieren.
Doeken:
(Lucas 2,7) Maria wikkelde Jezus in doeken. Dit toont zijn kwetsbaarheid en haar zorg. Er was weinig dat hem beschermde. Vergelijk het symbolische dobbelen om Jezus’ kleren (Lucas 23,34) bij zijn kruisiging en de overblijvende linnen doeken (Lucas 24,12) na zijn opstanding.
De voederbak:
(Lucas 2,7). Dieren eten uit een voederbak. Hier kunnen we een symbolische link met de eucharistie zien. Jezus is het brood des levens en ons dagelijks brood.
Os en ezel:
Verwijst naar het vers van Jesaja (1,3). Een os kent zijn eigenaar, een ezel de krib van zijn meester; maar Israël weet van niets; mijn volk heeft geen begrip. De ezel kan ook als voorteken gezien worden van de intocht van Jezus in Jeruzalem (Lucas 19,35).
Herders:
Het werk van een herder was bescheiden maar belangrijk. (Koning David begon als herder). Jezus noemt zichzelf de goede herder (Johannes 10,11; zie ook Matteüs 2,6).
Schapen:
Jezus, de goede herder, zorgt voor zijn schapen. Zelf wordt hij ook Lam Gods genoemd. Als een lam werd hij geofferd.
Engelen:
De engel Gabriël kondigt de geboorte van Jezus aan bij Maria (Lucas 1,26-46). In Matteüs (1,18-25) doet een engel van de Heer dat bij Jezus. Een engel vertelt de herders over de geboorte van Jezus en daarna verschijnt een heel leger uit de hemel om God te loven (Lucas 2,8-15).Een engel waarschuwt Jozef in een droom (Matteüs 2,13) om naar Egypte te vluchten, om de toorn van Koning Herodes te vermijden. Later vertelt een engel aan Jozef, dat het nu veilig was om terug naar Israël te gaan (Matteüs 2,19-20). Engelen zijn de boodschappers van de Heer.
De ster:
Een ster leidt de herders naar Jezus. In symbolische termen is Jezus één van de talloze sterren van de stam van Abraham. Maar in de eerste plaats is Hij het schitterendste licht van de hemel, het licht van de wereld (Johannes 8,12).
De magiërs:
(Matteüs 2,1-12). De magiërs uit het Oosten kwamen Jezus, de ‘pasgeboren koning’ (Matteüs 2,2) huldigen, met hun geschenken van goud (een koninklijk geschenk), wierook (gebruikt voor aanbidding) en mirre (een kostbare olie die gebruikt werd voor het balsemen). De geschenken suggereren Jezus’ koninklijkheid, zijn goddelijkheid en zijn verlossende dood. De magiërs zijn de eersten van buiten het volk Israël die Jezus vereren. (De Zoon van God komt voor alle volken). Deze wijze mannen (de wetenschappers van hun tijd) bogen voor het gezag van Jezus. Andere tradities (Jesaja 60,1-6) noemen de bezoekers vanuit het Oosten, koningen. Het wereldlijke gezag is ondergeschikt aan het gezag van Jezus. De koningen uit het Oosten geven het goede voorbeeld, in tegenstelling tot koning Herodes.
TS