De kerkelijke uitvaartliturgie heeft een diepe betekenis. Er wordt gebeden voor de overledene waarin de hoop wordt uitgedrukt dat het paasmysterie van Jezus, zijn verrijzen bij God, ook voor de overledene waarheid zal worden op de zogenaamde ‘jongste dag’, de dag waarop ‘de sluier die over de werkelijkheid ligt, zal worden weggenomen’ (Paulus). De uitvaartliturgie beoogt ook een verrijzenisdienst in afgeleide zin te zijn voor allen die er bewust aan deelnemen: zij gaan de weg van ontmoediging naar nieuwe levensvreugde, van Goede Vrijdag naar Pasen. Het geloof in Gods reddende aanwezigheid wordt hier zowel verondersteld als gevoed.
Op het einde van de viering is er een afscheidsritus. De voorganger besprenkelt het (verborgen) lichaam met wijwater. Dit herinnert aan het doopsel van de overledene. Daarna volgt de bewieroking als een uiting van eerbied voor het lichaam, op aarde beschouwd als de tempel van de Heilige Geest. Tenslotte volgt de afscheidszang 'In paradisum' (Ten paradijze), een laatste innige wens dat de overledene aan het einde van of boven de tijd de hemel mag binnengaan.
Reacties
Om reacties te zien en te reageren op dit artikel moet je je eerst even aanmelden via het menu bovenaan. Tot gauw.