‘Geluk is die bedenkelijke toestand waarin een mens alsnog geplaagd wordt door de vreselijkste luxeproblemen en het bijbehorende, blijkbaar niet te vermijden zelfmedelijden, iets waar ik achter kwam toen ik omstreeks mijn elfde Doe Maar-zanger Henny — ‘Elsje, Treesje, Truus, Babette’ — Vrienten dringend om ‘1 nacht alleen’ hoorde smeken.’ (Uit een column van Vekeman in De Standaard van 14/10/2023)
Diepe inzichten op jonge leeftijd. Evolueerde uw geloof ook al zo vroeg mee?
‘Ik kom, althans langs vaders zijde, uit een katholieke familie waarvan nogal wat leden als kosters en organisten actief waren in de parochie. Nu, kwezels waren het ook weer niet, hoor: op familiefeesten ging het wel over Bach, maar niet over God. Ik zag er ergens de charme wel van in, maar een heuse kerkganger was ik niet, en al zeker geen misdienaarstype ofzo.
Pas als student in Gent kreeg het geloof iets aantrekkelijks.
Op een moment fietste ik voorbij een kerk waar ik op een affiche een Bijbelvers zag: ‘Elke dag z’n eigen leed.’ Dat trof me als waar, zeker omdat ik net op dat moment een lekke band kreeg. Bovendien bleken enkele van m’n favoriete schrijvers katholiek: Gerard Reve, Graham Greene, Joris-Karl Huysmans. Die laatste, op wie ik nog steeds erg dol ben, bekeerde zich naar het einde van zijn leven toe. In het voorwoord bij een herdruk van zijn À rebours (Tegen de keer) uit 1884 citeert hij Jules-Amédée Barbey d’Aurevilly, zelf ook katholiek, die had gezegd: ‘Als je zo’n (misantroop) boek hebt geschreven, dan resten je twee mogelijkheden, de loop van het pistool of de voeten van het kruis.’ En dan is er nog Oscar Wilde, die zich ook op het einde van z’n leven bekeerde. Al die auteurs belichtten een kant van het katholieke geloof die niet veel meer te maken had met het dorpskatholicisme uit m’n kindertijd.
Het geloof kreeg daardoor op een of andere manier iets tegendraads.
Die sluimerende sympathie liet ik toch maar enkele jaren geleden openbloeien tot echt geloof. Wat me daarbij in hoge mate over de streep trok, was een gedachte van C.S. Lewis: dat hij niet zou kunnen geloven in een God die zich niet ook via de rede laat benaderen. Dan denk ik concreet aan het werk van Lewis zelf, maar ook van mensen als de wiskundige John C. Lennox, theoloog en wetenschapper Alistair McGrath, de theoloog en filosoof Peter John Kreeft en de topgeneticus Francis Collins die onverbloemd voor zijn geloof uitkomt. Die mensen hielpen me voorgoed af van het beeld van religie dat al te vaak door de media wordt opgedrongen, als was geloof iets voor achterlijke of domme mensen, en als was het voor wie een beetje doorgestudeerd heeft meteen klaar dat het allemaal onzin is.
Wanneer ik journalist Joël De Ceulaer of filosofen als Maarten Boudry en Dirk Verhofstadt over religie of over God bezig hoor, dan krijg ik de indruk dat het al een poos geleden is dat ze nog in ernst en met inzet van geesteskrachten en openheid hebben nagedacht over religie, en dat ze niet meer mee zijn met wat vooraanstaande gelovige intellectuelen daarover gezegd en geschreven hebben.
Ik ontwaar in hun beweringen een zekere intellectuele luiheid: ze gaan bij voorbaat uit van hun gelijk.
En ze mogen zichzelf dan erg slim wanen, ik denk toch dat mensen als Lennox en Collins nog een pak intelligenter zijn.
Bovendien lijken ze niet te beseffen dat hun atheïsme de positie is van een absolute minderheid in de wereld, dat lijkt hun zelfzekerheid niet te bevragen.’
Okay, maar iemand zou kunnen verwijzen naar Sokrates, die door de samenleving werd verworpen. Hangt waarheid van aantallen aanhangers af? Jezus hing op het einde ook in z’n eentje aan het kruis.
‘Akkoord, maar het gekke is dat ze gewoon niet lijken te beseffen dat ze tot die minderheidsgroep behoren. Het is alsof ze zeggen: ‘Iedereen weet toch allang dat geloof onzin is.’ En dat is op zijn minst een kwalijke en leugenachtige suggestie.
Nu goed, ik moet daaraan toevoegen dat ik zelf ook wel besef dat de rede alleen niet volstaat om tot geloof te komen: je hebt altijd een geloofssprong nodig. Op een gegeven moment moet je de redeneringen en de argumenten loslaten, en springen. Het blijft geloof. En dat kun je niet afdwingen. Geloof is dus ook genade, maar niet in de zin dat je als gelovige meer waard bent dan een ander. Om er nog eens C.S. Lewis bij te halen: iedereen heeft die gave, maar je moet ze wel aanvaarden en erop ingaan.’