Vasten is driemaal onszelf kleiner maken. Zo vraagt Jezus het in het evangelie. En de Kerk herhaalt het elk jaar in de liturgie van Aswoensdag. Drie keer onze kleinheid erkennen en involgen.
Eerst is er de bekering. We moeten ons omkeren en anders worden. Ons ‘ik’ zullen we verlaten, niet zomaar, maar om naar God te kijken en Hem onze God te laten zijn. Hij is alles, wij zijn niets. Hij is de stroom, zegt Catharina van Siena, wij zijn slechts de bedding. Zelf kunnen wij dit niet: ons ‘ik’ is veel te zwaar om zich te wenden. God zal ons trekken: ‘Keer U tot ons,’ zegt de psalm ‘en wij zullen ons tot U keren’.
Drie wegen wijst Jezus aan waardoor we kleiner kunnen worden. Eerst is daar het vasten en de boete. Daardoor vermindert onze zwaarte en ons volume. Zelfs naar de letter. Dan volgt het bidden. Bidden is ons klein maken voor God. Hij is de Heer, wij zijn onnutte dienaren. We laten onze hoogmoed schieten en we kijken naar God en niet naar ons ‘ik’. En tenslotte is er nog het aalmoezen geven: iets van ons bezit weggeven is een stuk van onszelf wegschenken. Vermageren in ons bezit.
Dit lijkt een somber programma. Niets dan ‘nee’ zeggen. En toch is de werkelijkheid anders: we groeien in vreugde. Zei Johannes de Doper al niet: ‘ik moet kleiner worden en Hij groter’? Daar vinden we onze vreugde in en ze zal ons vervullen! Als de zovele andere paradoxen van ons geloof.
We gaan vandaag op weg, veertig dagen lang. We willen Gods barmhartigheid ontvangen, om ook voor anderen barmhartig te zijn. Niets maakt ons meer gelijkend op God. Daaruit groeit de ware vreugde. En dat is het ware vasten.