Een provocerende parabel
Een landheer werft voor de oogst op zijn goed arbeiders aan (Matteüs 20,1-16a). Hij komt met hen een loon overeen. Later op de dag trekt hij er nog enkele keren op uit om bijkomende arbeiders te zoeken. Telkens voor hetzelfde loon, ongeacht het uur waarop ze begonnen zijn met werken. Dat zo’n ‘arbeidsovereenkomst’ bij de uitbetaling van het loon op protest stuit bij de eersten die aangeworven zijn, is niet te verwonderen. Maar de landheer blijft bij zijn woord: “Zo waren we het toch overeen gekomen? Ik heb u niets tekort gedaan. Of ben je kwaad omdat ik goed ben?” (de tekst van dit evangelie vind je op de laatste bladzijde van dit weekblad).
Vroeg op de dag of liever wat later?
Waar plaatsen we onszelf in deze parabel van Jezus? Bij de werkers van het eerste uur, of eerder in het midden van de dag, of het soort werker van de allerlaatste minuut? Zelf voel ik me als een werker van het eerste uur. Ik bedoel: de dag kan niet vroeg genoeg beginnen, ’s morgens ben ik meteen aan de slag, en ik heb een hekel aan te laat komen. Ik durf dan wel eens met een scheef oog kijken naar hen die er op het laatste moment nog bij willen horen en op die manier hun graantje meepikken.
Geen vakbondsparabel
In het evangelie denkt Jezus daar anders over. De laatste zin bewijst dat: “Zo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn.” De parabel die eraan vooraf gaat, illustreert dat. De werkers van het laatste uur krijgen evenveel als die van het eerste uur. Dat vinden we best irritant, het druist in tegen alle verworvenheden van de sociale strijd. Want daar geldt: loon naar werk. Kennelijk niet zo in deze parabel.
Wel over een God die anders is
Laten we toch eens zien welk beeld deze parabel ons oplevert van wie God is. Daar is het Jezus altijd om te doen in zijn spreken: een God verkondigen die anders meet dan wij plegen te doen. Een God die zelfs mensen in zijn liefde insluit, die daar naar ons aanvoelen geen aanspraak kunnen op maken.
De God, die in de parabel als een landeigenaar wordt voorgesteld, valt in zijn anders-zijn al op doordat Hij zelf op zoek gaat naar arbeiders voor zijn oogst. Dat doet geen enkele grootgrondbezitter. Die schakelt daarvoor een bureau in, of een rentmeester. Deze landeigenaar gaat zelf op pad en neemt daarbij iedere dagloner aan. Hij gaat zelfs meerdere keren per dag kijken of er nog iemand werkloos staat. Daaruit spreekt Gods verlangen naar redding van allen, zeker van hen die het niet gemakkelijk in het bestaan hebben; dagloners horen zeker tot dit slag van mensen, tot op onze dagen.
Oog voor wie laat komt
Ook wanneer de wijngaardenier zijn arbeiders uitbetaalt, maakt hij geen onderscheid en geeft iedereen evenveel. Gods Rijk is immers weggelegd voor iedereen, op welk moment je ook tot geloof komt en meewerkt aan de oogst van dat Rijk. Het verklaart meteen de laatste woorden van de parabel: dat er laatsten eersten zullen zijn, en eersten laatsten. Ja, zo anders is God, dat Hij alles op zijn kop zet.
Misschien moet ik, die me een werker van het eerste uur acht, meer oog leren krijgen voor wie om welke reden ook veel later komt. Misschien mag ik me laten aanspreken door een God, die zijn ruimte van liefde zo groot maakt, dat velen er een plaats in vinden? Misschien word ik dan zelf wel een ander mens, zo anders als God is?
(jh)