In de paaswake horen wij, na de wijding van het vuur en het water, de lofzang op het licht van de paaskaars en de lezingen over wat God doorheen de geschiedenis van Israël
voor zijn uitverkoren volk heeft gedaan, het evangelie over wat God voor Jezus van Nazareth en ook voor ons tot stand heeft gebracht.
De evangelist Marcus biedt ons het oudste getuigenis over de gebeurtenissen op de eerste paasmorgen.
Ze waren, toen de zon pas opkwam, rond zes uur in de morgen samen op weg naar Jezus’ graf. Ze wilden Jezus’ dode lichaam de laatste eer bewijzen.
Wij kunnen dat voornemen van de vrouwen vergelijken met een bezoek aan het graf van een dierbare overledene, waarvoor we bloemen meenemen om op het graf neer te leggen.
De bedoeling van die vrouwen had toch iets ongewoons. Jezus was immers gestorven en begraven. Waarom nu nog het graf openen om het lijk te balsemen ?
Jozef van Arimathea had de steen voor de ingang van het graf gerold.
Terecht stellen zij toch de vraag : Wie zal voor ons de steen bij de ingang van het graf wegrollen? Die vraag van de vrouwen bleek echter overbodig.
Toen ze opkeken, stelden ze vast dat de steen was weggerold en het graf er open bij lag.
Ze gingen het graf binnen en zagen tot hun grote verbazing rechts van de ingang een jongeman zitten met een wit kleed aan.
‘Rechts’ betekent de goede kant en ‘wit’ wijst op een hemelse verschijning, een engel – een boodschapper van Godswege.
De vrouwen schrokken hevig. Hoe zou je zelf zijn!
Maar de jonge man stelde hen gerust:
U zoekt Jezus van Nazareth die gekruisigd is. Hij is tot leven gewekt. Hij is niet hier. Kijk hier is de plaats waar ze Hem hebben neergelegd.
De vrouwen zochten Jezus bij de doden. Ze vernamen dat Jezus leefde.
Uit onszelf weten wij dat wij leven om te sterven. De engel verkondigde aan de vrouwen het tegenovergestelde : Jezus stierf om te leven!
De Joodse overheid had Jezus veroordeeld en Hem aan het kruis laten slaan.
God had helemaal anders over Hem geoordeeld. Hij stelde Jezus’ manier van leven in het
gelijk en wekte Hem op uit de dood.
De jongeman in het wit – de hemelse boodschapper – gaf aan de vrouwen een opdracht : “ Ga tegen zijn leerlingen en Petrus zeggen : Hij gaat u voor naar Galilea. Daar zult u Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft.”
De leerlingen waren na Jezus gevangenneming in de Hof van Olijven , gevlucht naar Galilea. De vrouwen waren in de omgeving van Jezus gebleven en waren Hem gevolgd tot onder het kruis. Zij hadden ook gezien waar Jezus werd begraven.
Zij waren de eersten die Jezus’ verrijzenis mochten vernemen en werden gevraagd de boodschap van Jezus’ opwekking uit de doden over te brengen.
Als wij de opdracht van de engel aan de vrouwen tot onze geest en ons hart laten doordringen dan moeten wij zeggen : de opdracht bevatte een onmogelijke boodschap voor
de leerlingen.
Dat iemand uit de doden was opgestaan, dat hadden mensen nog nooit gehoord.
Meer nog : in die tijd als een vrouw zulk een boodschap overbrengt, werd het nog moeilijker.
Marcus eindigt zijn verhaal over Jezus’ verrijzenis met de vlucht van de vrouwen. “
Zij vluchtten naar buiten, van het graf weg, bevend van angst en buiten zichzelf.
Ze zeiden niemand iets, want ze waren bang.”
Geen vreugdekreten van de vrouwen om Jezus’ opstanding uit de doden.
Na alles wat ze hadden gezien en gehoord, waren ze als het ware de mond gesnoerd.
Het zwijgen van de vrouwen bewees aan de christengemeente van Marcus in Rome dat het paasgebeuren niet steunde op het verhaal van de drie vrouwen.
De leerlingen hadden hun eigen ervaringen met Jezus als de verrezen Heer gemaakt
en waren begonnen zijn leven, zijn dood en verrijzenis te verkondigen in Galilea.
Elke zondag belijden wij in de eucharistieviering ons geloof in God, Vader en Zoon en heilige Geest. In de paasviering willen wij ook ons geloof in zijn verrijzenis uitspreken en onze doopbeloften plechtig vernieuwen.
Een zalig Pasen.
Priester Willy Bonte