Teloorgang van het Sint-Pietersdorp
De Gentse Sint-Pietersabdij, gesticht in de 7° eeuw, was eigenaar van heel wat gronden. Zo was het Sint-Pietersdorp, waarvan een deel buiten de stadsmuren lag, een onafhankelijke entiteit. De gehuchten Aelst, Aygem en Ledeberg lagen buiten de stadsmuren en behoorden tot het Sint-Pietersdorp. Deze toestand van onafhankelijkheid werd ongedaan gemaakt als gevolg van de Franse Revolutie. Met het afschaffen van de abdijen en het naasten van hun bezittingen, werd het Sint-Pietersdorp aan de stad Gent toegevoegd (1795).
Al in 1687 zou er een vraag geweest zijn naar de overheid, tot het oprichten van een hulpparochie voor het gehucht Sint-Pieters-Aalst. Die bleef zonder gevolg. De wijk bleef, vooralsnog, onderdeel van de parochie Onze-Lieve-Vrouw-Sint-Pieters.
Onderpastoor Brys aangesteld tot proost
Bij de aanstelling van Petrus-Johannes Brys tot onderpastoor van O.L.Vrouw Sint-Pieters (1854) krijgt hij de pastorale verantwoordelijkheid over de gehuchten Aelst en Aygem.
Twee jaar later krijgt hij de aanstelling tot proost van dat gebied dat als een hulpparochie wordt beschouwd, echter nog zonder een eigen kerkgebouw. Deze hulpparochie strekt zich uit over het gebied van de latere parochies Sint-Coleta, Sint-Paulus, Christus Koning en Sint-Pieters-Buiten.
De bouw van een hulpparochiekerk
Onderpastoor Brys gebruikt al zijn invloed, zowel bij kerkelijke als burgerlijke overheden, om zijn hulpparochie officieel te laten erkennen. Zo schrijft hij in een brief aan koning Leopold I, dat er sinds de vijftiende eeuw een kapel zou gestaan hebben. Die bewering is echter nooit bevestigd. Met de hulp van bisschop Delebecque en de materiële steun van enkele adellijke families, begint hij aan een project voor de bouw van een kerk in de wijk Sint-Pieters-Aalst. In dit verband kan hij rekenen op een “milde weldoenster” in de persoon van barones juffrouw Marie du Bois de Nevele et d’Aissche. Zo kan Brys een stuk grond kopen, wellicht gesponsord door juffrouw du Bois, in de Sint-Pietersaalststraat waarop zijn kerk zou worden gebouwd. Een commissie van notabelen moet het project op de voet volgen. Jan-Baptist Boterdaele, architect en aannemer, kan op 1 april 1856 de eerste steen leggen van de nieuwe kerk. Op een tekening van de architect staat te lezen: “Bati par les soins de Mlle Marie du Bois de Nevele - 1855”. Aangezien de kerk gebouwd werd zonder overheidssubsidies werden de parochianen opgeroepen om regelmatig te helpen bij de bouwwerken. Brys heeft haast om zijn kerk te zien verrijzen maar de aannemer treuzelt en moet, bij herhaling, tot spoed worden aangemaand. Van een plechtige inhuldiging is geen spoor te vinden. Wel is het zo dat in februari 1857 een klok in de (houten) toren gehangen wordt. Het gebouw zelf is opgetrokken in baksteen met pijlers en gewelven. De kwaliteit van het bouwwerk, zo zou later blijken, was niet zo best.
Miserie, miserie
Over het eigendomsrecht van de kerk en de omliggende percelen grond hangt een zweem van onduidelijkheid. In ieder geval is bekend dat juffrouw du Bois bij haar schenking een aantal voorwaarden heeft gesteld. Een van die voorwaarden was, ondersteund door een belofte van Brys, dat ze een begraafplaats zou krijgen “in” de kerk. Later zou blijken dat dit wettelijk onmogelijk bleek te zijn. Die gratuite belofte zou trouwens een negatieve rol gespeeld hebben bij de latere aanvraag tot erkenning van de parochie. Brys was dus eigenaar van zijn kerk, inclusief de inboedel. Dit klinkt raar maar niet onlogisch. Aangezien er geen officiële erkenning was van de parochie, noch van het kerkgebouw noch van de inboedel, was er dus ook geen erkende Kerkfabriek. Reeds na een jaar zou blijken dat er grondige herstellingswerken moesten uitgevoerd worden, waarvoor opnieuw diep in de buidel moest worden getast. Onderpastoor Brys had nu wel zijn kerkgebouw en kon nu een nieuwe uitdaging aangaan, met name, de officiële erkenning tot volwaardige parochie. De wijze waarop hij daar uiteindelijk zal in slagen, leest u in de volgende aflevering.
Stephaan Martens