Een nieuwe periode die aanbreekt in het leven is als het aankomen in een ander land na een lange reis. ‘s Morgens trek je de gordijntjes open, nieuwsgierig naar hoe alles er in dat nieuwe land uitziet. Voor jongeren is dat nieuwe land misschien de school die weldra weer wacht. Voor anderen is het een nieuwe levensfase. Maar telkens vraagt het een hernieuwen van je keuzes, hoe en waarvan je wil leven, kleur bekennen …
In een nieuw land waren ook de Israëlieten aangekomen na een periode van veertig jaar zwerven door de woestijn (Jozua 24,1-2a.15-17.18b). Maar dat aankomen in een nieuw land bracht ook z’n eigen vragen met zich mee. Een beetje te vergelijken met wat vluchtelingen meemaken als ze na een lange dooltocht arriveren in een land dat hen wil opnemen. Welke toekomst wacht ons hier? Aan welke waarden willen we vasthouden? Voor Israël stelde zich de vraag of ze trouw zouden blijven aan de God die hen uit Egypte had geleid. Het antwoord klinkt ferm: “Wij denken er niet aan de Heer te verlaten en andere goden te vereren.” In werkelijkheid zal het voor hen een proces worden van trouw en ontrouw, van God verlaten en Hem weer vinden.
Een nieuwe periode breekt ook aan voor de apostelen als Jezus hen – en ons - voor de keuze stelt (Johannes 6,60-69). Wie willen ze volgen? Zien ze in hem een soort wonderdoener, een broodheer die in alle noden kan voorzien? Dat wil Jezus niet zijn. Het brood dat hij te eten geeft, is niet het brood waarmee je de honger van je maag stilt. Het is brood dat de geest voedt. Daarmee stil je een heel andere honger. De honger naar levenszin en vervulling. Die honger stillen is als aankomen in een nieuw land. Een land waar je de bronnen vindt om je er aan te laven. Voor Jezus is God die bron.
“Willen jullie mij volgen naar dat land?” vraagt Jezus zijn leerlingen in het evangelie van volgende zondag. Het antwoord van Simon Petrus klinkt ferm: “Heer, naar wie zouden wij gaan?” In de praktijk zal het voor Petrus en de andere leerlingen een lange en soms bittere leerschool van vallen en opstaan zijn. Het is alsof Jezus het voorziet. Velen verlaten hem of keren hem de rug toe. Maar het doet hem niet afdingen op wat hij te bieden heeft. God dienen, Hem een plaats in je leven geven, doe je niet half of af en toe. Het brood dat hij ons geeft, vraagt om het te eten, niet om het te laten liggen. Dan beschimmelt het, dan kan het niet tot voedsel dienen. Ervan eten is erkennen dat je bestemming bij God ligt. Het is als aankomen in een nieuw land, in een bestaan dat God je geeft. Willen wij in dat land leven? Kleur bekennen?
Jos Houthuys