Sint-Gummarus leefde in de tweede helft van de zevende en het begin van de achtste eeuw. De vita, de levensbeschrijving van Sint-Gummarus, vertelt dat hij afkomstig was uit Emblem bij Lier, van adel was, op jonge leeftijd naar het Frankische hof in Metz gebracht werd en er een belangrijke functie kreeg onder supervisie van hofmeier Pepijn van Herstal. Op vraag van de koning zou hij tijdens die periode aan het hof ook getrouwd zijn met Grimmara, volgens de vita een slecht mens. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat heel deze context historisch hoogst twijfelachtig te noemen is.
Wat wel zeker is, is dat Gummarus zich in de tweede helft van de zevende eeuw teruggetrokken heeft als kluizenaar in het oudste hart van het huidige Lier: het eilandje aan de samenloop van de Grote en Kleine Nete gevormd door de huidige Vismarkt met de gronden ten noorden daarvan. In een nachtelijk visioen had Gummarus immers de opdracht gekregen om zich op dit eilandje te vestigen en er een kapelletje te bouwen ter ere van de heilige Petrus. Door gevolg te geven aan deze opdracht plantte Sint-Gummarus de eerste kiem van de latere stad Lier. Want vrij snel kreeg Sint-Gummarus volgelingen en groeide er een kleine monastieke gemeenschap. In de context van deze prille monastieke gemeenschap worden de wonderen gesitueerd die de heilige Gummarus tijdens zijn leven heeft verricht:
- Het wonder van de boom waarbij Sint-Gummarus een omgehakte boom opnieuw aaneen doet groeien
- Het wonder van de bron waarbij de heilige Gummarus voor uitgeputte en dorstige landarbeiders een bron doet ontspringen
- Het wonder van het kind waarbij Sint-Gummarus een boreling redt van een adder
- De genezing van Grimmara waarbij de heilige Gummarus Grimmara redt van levensbedreigende koortsen
- De ontmoeting tussen de heilige Gummarus en de heilige Rumoldus waarbij hun staven wortel schieten, blad dragen en beginnen te bloeien
Gummarus sterft een natuurlijke dood, volgens de overlevering op 11 oktober 714. Kort nadat zijn lichaam werd begraven in het kapelletje dat hij zelf bouwde, werd zijn lichaam echter ontgraven en verplaatst naar een kapelletje op de plaats van de huidige Sint-Pieterskapel in Lier. Dit was de nieuwe bidplaats geworden van de groeiende monastieke gemeenschap in Lier. In 754 werd het gebeente van Gummarus opnieuw opgegraven. Nu in het bijzijn van de bisschop van Kamerijk die het gebeente in een reliekkoffer legde en de verzegelde reliekkoffer op het altaar van de kloosterkerk liet plaatsen ter verering. Deze gebeurtenis en dit bijzonder ritueel hield meteen de heiligverklaring van Sint-Gummarus in. Vanaf dat moment kreeg de verering van Gummarus een ander elan: het ging nu immers om de verering van een heilige. De aanwezigheid van een plaatselijke heilige bracht vele bedevaarders naar het jonge Lier en met die bedevaarders ook inkomsten. Zo kon de monastieke gemeenschap zich ontwikkelen tot een kapittel, kreeg Lier een burgerlijke overheid en kwam het onder de bescherming van de hertogen van Brabant te staan. Eén van hen, hertog Hendrik I, schonk in 1212 stadsrechten aan Lier. De stad koos op dat moment Sint-Gummarus als stadspatroon in de hoop dat hij bescherming en zegen zou brengen over de stad en haar inwoners. En 800 jaar later doet de stad Lier dat nog steeds.
Sint-Gummarus wordt aanroepen tegen allerlei lichamelijke breuken, tegen slechte vrouwen, breuken in relaties en echtscheiding, tegen spier- en gewrichtspijnen en koorts. Hij wordt meestal afgebeeld als ridder met harnas of als Romeins veldheer, als Merovingische edele met een tuniek, een schoudermantel of cape en een Merovingische hoed, of als kloosterling in een lang kloostergewaad met kapmantel. Meestal wordt bij afgebeeld met een verwijzing naar een van zijn wonderen. Het gaat dan meestal om de omgehakte boom die is aaneengezet met de gordelriem, een staf waarmee hij een bron slaat of een kind dat hij van een slang redt.
Reacties
Om reacties te zien en te reageren op dit artikel moet je je eerst even aanmelden via het menu bovenaan. Tot gauw.