In de vijfde eeuw voor Christus beleefde de Griekse cultuur hoogdagen. De staatsman Pericles, die mee verantwoordelijk was voor deze gouden eeuw van Athene, laat een bijzonder citaat na: “De beschaving van een volk is het meest af te leiden uit de wijze waarop het met zijn doden omgaat.” We kunnen ons inderdaad geen volk of maatschappij voorstellen waar ritueel omgaan met de dood niet gebeurt. Sterven en afscheid nemen van de doden, het is van alle tijden en alle culturen. Niets is zo ingrijpend als de dood en dat moet een plaats krijgen. Elke cultuur, elk volk, elk land houdt er eigen gewoontes op na om afscheid te nemen van de overledene en om de ‘openbare’ rouw te beleven.
Nieuwe situatie
Rouw en condoleren waren een eeuw geleden eenvoudig. Iedereen kende de gebruiken en wist wat er verwacht werd. Vandaag worden we echter met twee nieuwe gegevens geconfronteerd. In onze westerse cultuur is de dood verschoven naar een plaats in de marge, alsof het geen deel meer uitmaakt van het leven. Sterven gebeurt in (steeds vaker) in het ziekenhuis. Er wordt dus een harde scheidingslijn getrokken tussen het leven en de dood. Praten over de dood (en bij uitbreiding wat dan gebeuren moet) gebeurt zelden tot niet. We verbannen die gedachte het liefst van al. Daarnaast is er het gegeven van de ontkerkelijking en multireligiositeit. Steeds vaker en steeds meer worden we geconfronteerd met vrienden, collega’s of buren die een andere geloofsovertuiging of levensbeschouwing hebben. Doordat iedere overtuiging eigen gebruiken heeft, kan het gebeuren dat er mixen ontstaan van gebruiken en tradities. Een beetje straf gesteld: men kiest wel voor een kerkelijke uitvaart, maar niet in een kerk; of met kiest wel voor het mooie kerkgebouw maar liefst zonder (s)preken over God.
Werk van barmhartigheid
Wat er ook van zij: afscheid nemen, doden begraven – het is en blijft een werk van barmhartigheid. Elke overledene is immers een uniek persoon geweest voor familie en vrienden, voor mensen met wie het leven werd gedeeld. Dat verdient zorg en aandacht. Want voor ons als voorganger – of als gemeenschap – kan het misschien de derde persoon van de week zijn die we ten grave dragen. Voor de nabestaanden voelt het aan alsof het de enige persoon is. Inderdaad, niet enkel de voorganger heeft zijn aandeel in dit werk van barmhartigheid, ook als parochiegemeenschap zijn we verplicht om attent voor te zijn voor onze overledenen en de nabestaanden; en zeker ruimer dan een occasionele intentie! Rouwen, afscheid nemen … het vraagt veel tijd en de heling laat soms op zich wachten. Door onze bijstand doorheen gebed, maar ook in stille niet opdringerige aanwezigheid kan zeer troostend zijn.
Het begint bij de uitvaart
Het echte afscheid is voor velen de uitvaartplechtigheid. Begrijpelijk: de dagen tussen overlijden en de verrijzenisliturgie staan bol van afspraken om financiële en praktische zaken te regelen. De brieven moeten tijdig weg, de rouwmaaltijd moet geregeld worden, de kist gekozen, bloemen, rouwkaartje … Met de uitvaartdienst valt dit alles stil … en in dat uur van afscheid nemen komt het besef dan soms des te harder door. Daarom is het onze plicht als gemeenschap om in een zo verzorgd mogelijke afscheidsdienst te voorzien. Het is cruciaal in alles wat volgt aan rouwproces dat de uitvaart een ‘viering’ is waar in dankbaarheid teruggekeken wordt op het voorbije leven en met hoop en vertrouwen gekeken wordt naar een nieuwe en andere Toekomst bij onze hemelse Vader.
Enkele (nieuwe) gebruiken
Omdat deze liturgie, dit ritueel, zo belangrijk is gebeurt het reeds een tijdje dat naast de voorganger(s) er steeds een lector én assistent is. Daarnaast is het ook het koor en de organist. Om een zeker sereniteit te garanderen willen we niet dat er gedubbeld wordt in taken: zo voorkomen we heel wat over en weer geloop en bekomen we vanuit de afscheidsdienst een grote rust.
In het gesprek met de familie wordt besproken hoe we de uitvaartdienst invullen. Naast het kerkelijke en gelovige aspect is er zeker ook steeds ruimte voor een persoonlijk afscheid. Een kerkelijke uitvaart kan gebeuren in een gebedsdienst of in een eucharistieviering. Voor alle duidelijkheid: beiden zijn katholieke uitvaarten. De ene is ook niet ‘beter’ dan de andere. Beiden zijn gelijkwaardig! Alleen sluit een gebedsdienst soms meer aan bij de realiteit waarin de familie of nabestaanden zich bevinden. Waar nabestaanden niet meer kerkelijk zijn, maar het geloof van hun (groot)ouders willen respecteren is dit ook de meest aangewezen vorm. Sowieso is het zo dat een gebedsdienst meer kans geeft om een persoonlijke klemtoon te leggen. Bij een gebedsdienst zijn we immers niet gebonden aan het stramien van de eucharistie waarin en waartussen de elementen van de uitvaart worden geschoven maar kunnen we zelf een mooie gelovige en gedragen afscheidsdienst samenstellen.
Kerkelijke uitvaarten gebeuren bij voorkeur in aanwezigheid van het lichaam. We nemen immers afscheid van de persoon en bij de afscheidsgebeden komt dit uitdrukkelijk tot uiting. We besprenkelen de overledene met doopwater. Door het doopsel werd zij of hij ‘kind van de Vader’. Zij mochten zich thuis voelen bij God en ook God mocht wonen in hen. Om dit te tonen bewieroken wij het lichaam, dat tempel werd van Gods Geest. Doopwater en wierook, twee tekenen die verwijzen naar de intieme verwantschap tussen God en mens; twee symbolen van het ‘samenleven’ van God met de mens. Met doopwater en wierook bidden wij dat ook deze mens nu voor altijd mag leven bij God. Uitzonderlijk kan een gebedsdienst bij de urne.
De geëigende plaats voor een gelovig afscheid is het kerkgebouw, dat hoeft weinig betoog. Wie gelovig afscheid wil nemen doet dit in de ‘eigen’ ruimte waarin men zovele jaren thuis is mogen komen. In deze tijd waar het gebruik van kerken zo onder druk staat – willen we zo lang mogelijk voor elke kerk ijveren dat er uitvaarten kunnen gebeuren. De herdenking is evenwel niet meer gekoppeld aan het gebouw – maar wel aan de gemeenschap.
En daarna
Ook voorbij het uur van afscheid nemen willen we de rouwenden bijstaan. Hetzij door de maandelijkse herdenking waar we heel bijzonder voor hen bidden, hetzij in ons persoonlijk gebed, hetzij door de jaarlijkse herdenking van de overleden in het weekend na Allerheiligen en Allerzielen. Maar het zou ook goed en gepast zijn mochten we als medemens, als naaste van een rouwende, spontaan wat aandacht geven. Vaak wordt – uitermate goedbedoeld natuurlijk – gezegd tot wie rouwt: “En als er iets is, bel maar hé, laat maar iets horen!” Helaas leert de realiteit het omgekeerde. Door attent – niet opdringerig! – aanwezig te zijn en ook zelf eens het initiatief te nemen kunnen we ademruimte en perspectief geven aan het verdriet en zo helpen het te verdragen. Om het met een gekend zinnetje te zeggen: “We voelen mee het stil verdriet, we rouwen en vergeten niet.”