Geschiedenis
In 1511 (sommige bronnen vermelden 1512) vond de godvruchtige familie Van den Bosch, woonachtig op Schaarbeek, een gehucht van Melsele dat aan Kruibeke paalt, een Mariabeeldje onder een lindeboom. Deze familie had een stuk land liggen in Beverenpolder en op terugweg van hun land naar hun erf vonden zij op het gehucht Gaverland dit merkwaardige beeldje. In een oud boekje (“Geschiedenis van het Vermaard Mirakuleus Beeld van Onze Lieve Vrouw van ‘t Gaverland” uitgegeven door Drukkerij Daelschaert-Praet van Sint-Niklaas in het jaar 1886) vinden we volgend verhaal:
“Het blijkt, uit oude en zeer echte overleveringen, dat dit mirakuleus beeld gevonden is omtrent het jaar 1511 door een zeer godvruchtige familie met de naam Van den Bosch, die een wijk van Melsele, Schaarbeek genaamd, bewoonde. Deze deugdzame landbouwers begaven zich gezamelijk naar de Beverse polder om hun vruchten te wieden. Bij hun terugkomst, des avonds, ontdekten zij, onder een oude met knoop gegroeide lindeboom een beeldeken van de H. Maagd dat voor het uitwendig niets bijzonders oplevert: het is zeer klein en zwartkleurig: nauwelijks heeft het 14 duimen en half, of 39 centimeters, in de hoogte. Het is geheel in hout gesneden, en de Maagd draagt het kindeken op de linken arm. Zonder enig achterdenken namen die lieden het beeldeken mede, ten einde het ene betamelijke plaats te bezorgen. Zij stelden het aan de muur der parochiale kerk van Melsele, in een hoek rechtover de tegenwoordige pastorij, waar zij dachten dat het des morgens zou ontdekt geworden zijn door de heer pastoor en aldus in de kerk geplaatst zou worden. Maar hoe groot was hunne verwondering toen zij des morgens vroeg, weder over het Gaverland trekkende, het beeldeken juist op dezelfde plaats onder de boom vonden, waar zij het ‘s avonds tevoor hadden opgenomen. Men voegt er nog bij dat de geestelijkheid der parochie, over deze zaak geraadpleegd zijnde, het beeldeken in de kerk heeft doen stellen maar dat het tot grote verwondering van eenieder des anderendaags wederom op zijne eerste plaats terug was, hetwelk men verzekert tot driemaal toe geschied te zijn. Aanstonds wierd het gerucht van dit wonder door de ganse parochie en in de omliggende gemeenten verspreid. De mensen kwamen in menigte de Heilige Maagd aldaar aanroepen denkende dat zij deze plaats misschien verkozen had om de ongelukkigen met bijzondere weldaden te vervullen. Zij werden geenszins in hunne hoop bedrogen; want men verzekert dat verscheidene verminkten het gebruik hunner lidmaten, anderen van langdurige en ongeneesbare kwellingen aangedaan, aldaar de gezondheid bekwamen: met één woord, niemand die aldaar Maria met betrouwen aanriep, ging ongetroost heen. Daardoor groeide de godvruchtigheid tot O.L.Vrouw van ‘t Gaverland zodanig aan, dat men in korte tijd in staat was, met de giften der parochianen en der vreemde pelgrims, een kapel op te richten.”
De linde
De linde was van oudsher een heilige en magische boom. Men vond dikwijls een linde op knooppunten van driewegen. Veelal waren deze plaatsen oude cultusplaatsen die later gekerstend werden en waarin een kapelletje werd gehangen. Op andere plaatsen vindt men de linde als gerechtsboom, de boom waaronder de vierschaar zitting hield. De linde was het symbool van de burgerlijke vrijheid en vaak zien we linden als vrijheidsbomen in de dorpskernen. Uit de annalen weten we dat de hertogen van Brabant hun eed aflegden onder een linde. Het lindeblad staat voor waarheid en oprechtheid en heel wat landen voeren een lindeboom of lindeblad in hun schild. Dit is bijvoorbeeld het geval in Tsjechië. In het vroegere Pruisen was de lindebloesem de nationale bloem. De linde was ook gekend als heksenboom. In het volksgeloof hielden heksen, nimfen en geesten zich schuil in de bast en in de oksels. Het werd gevaarlijk geacht voorbij oude lindebomen te gaan tijdens de nacht, want dan kon men door een heks bereden worden. Daarom hing men er kapellekens in en werden ze “kapellekensbomen” waar de boze machten geen vat meer op hadden. In kapellekensbomen kwamen bedrogen meisjes nagels kloppen terwijl ze, onder de beeltenis van de H. Maagd, hun ex-minnaars verwensten en verweten. Deze vorm van fetisjisme noemt men “vernagelen”. Zoals de eik het zinnebeeld is van kracht, moed en roem is de linde het symbool van verlangen, liefde en tederheid. Het is dan ook niet moeilijk te begrijpen dat de linde de Mariaboom bij uitstek is en zoveel Mariabeeldjes en Mariaheiligdommen zich in of in de nabijheid van een linde situeren.
De kapel
De hedendaagse kapel van Gaverland is de vijfde in rij die vanaf de 16de eeuw werd gebouwd ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van Gaverland. In het jaar 1852 startte priester-architect Clarysse met de funderingswerken voor een nieuwe kapel. De aannemer van de nieuwe kapel was Francis Van Esbeke, metselaar en timmerman, die meerdere eerste prijzen behaald had in de Koninklijke Tekenschool van Sint-Niklaas.
(...)“In het voorjaar van 1852 wierden de grachten gedolven en de grondslagen gelegd, en de eerste steen van ‘t openbaar gebouw wierd plechtig gelegd den 20 Mei van hetzelfde jaar. Deze kapel is een gebouw van dertien meters en half wijd en omtrent zo lang; derzelver midden bestaat uit een achtkanten dom van acht meters doormeter, op acht punten steunende. Rondom dit achtkant is een beuk die noordwaarts het portaal uitmaakt, zuidwaarts den koor of altaarplaats vormt, en op de zijde de plaats vergroot als met twee zijpanden, die met kapellen voor enen autaar eindigen. Nevens den koor heeft men twee sacristijen voor den dienst der kapel. Den dom is van de zijpanden afgescheiden door pilaren, welken schacht maar uit een stuk blauwen hardsteen bestaat. De zijpanden zijn zes meters en half hoog onder de gewelven, en het groot gewelf van den dom is vijftien meters onder het slot. Toen de moerbogen gestoken waren, wierden de overige openingen zonder centering toegewelfd, hetgeen vele menschen verwonderde. De kapel kan bij groote toeloop 450 menschen bevatten; zij heeft drie autaren, twee sacristijen, eene plaats voor den grooten keersluchter en eene schone hoogzaal met andere gerieven. Het uitwendige dezer kapel heeft een schoon schilderachtig voorkomen, de zijpanden vallen af tegen den midden-dom op eene hoogte van acht meters; van daar schiet den dom alleen in de hoogte; de metserij eindigt met eene gaanderij verdeeld door acht steenen torennaalden. De dom wordt bedekt door een scherp dak; waarop eenen dubbelen lantaarn met gotische naald. Het beeld van Maria is onder den eersten lantaarn geplaatst als onder een gehemelte dat hetzelfde van de guurheid der jaargetijden moet bevrijden. De geheele hoogte van den dom met zijne naald is 34 meters of 114 voeten. Op de frijten van het lage werk staan ook acht steenen torekens, en van deze naar de hogere steken acht kareelen schoorbogen die het gewelf van den grooten koepel in evenwicht houden. Dit alles geeft aan de kapel ik weet niet welk eigenaardig voorkomen dat eenieder behaagt. Den voorgevel is niet min wonderbaar...”
Deze kapel werd op 2 mei 1864 ingewijd door de Gentse bisschop Delebecque.
De nieuwe kapel voldeed niet aan de verwachtingen, ze was te klein. Vergroten kon niet omdat een oude graanmolen in de weg stond. De molen brandde echter af en zo ontstond er ruimte om de kapel te verbouwen. Je zou kunnen stellen dat het een geluk met een ongeluk was. Ook het nieuw kapelhuis werd in 1869 op de vrijgekomen ruimte gebouwd. De verbouwing gebeurde zeer zorgvuldig en met respect voor de bouwstijl zodat de overgang niet opvalt. Het koor werd verlengd en er werd een nieuwe voorgevel met dubbele toren gebouwd. Pastoor Livinus Marquenie (1818-1888) was de motor achter deze verbouwing. E.H. Clarysse tekende de plannen. Omdat de verbouwing bijna het dubbele was van de vroegere oppervlakte diende de kapel heringewijd te worden. Dit gebeurde op 29 juni 1871 door de Zijne Hoogwaardigheid H.F. Bracq, bisschop van Gent. Er waren naar schatting meer dan 30.000 aanwezigen.
Dank aan Gabriel Willems en de Hertogelijke Heemkundige Kring Het Land Van Beveren vzw voor het ter beschikking stellen van deze info.