Hoe kunnen ongedoopte volwassenen thuis komen in het geloof en in de Kerk? Het is niet vanzelfsprekend, maar het kan. De Amerikaanse theologe Diana Macalintal, meer dan 25 jaar actief in de begeleiding van catechumenen, schreef er een mooi boekje over: ‘Your parish is the curriculum’. Daarin benadrukt ze dat geloofsleerlingen hun plaats slechts kunnen vinden in de Kerk, als ze ook concreet thuis kunnen komen in een geloofsgemeenschap die hen gastvrij ontvangt en begeleidt. Ze begint haar boek met een echt gebeurd verhaal over een jonge vrouw, Rocio, die komt aankloppen bij een katholieke universitaire parochie. Een verhaal dat te denken geeft, ook voor ons.
Rocio
Toen de deurbel ging, wist ik niet dat alles zou veranderen voor onze gemeenschap. Ik deed de permanentie op het secretariaat van het Catholic Newman Center waar ik werkte. Het tweede semester was net begonnen, en ik dacht: ‘Het is wellicht een student die wil weten wanneer er een viering is.’
‘Hallo, is dit een Kerk?’
vroeg ze, toen ik de deur opendeed. Haar stem klonk schuchter en aarzelend, zoals vaak gebeurt wanneer nieuwe studenten voor de eerste keer bij ons langs komen. Maar ze zag er niet uit zoals de meeste jonge studenten die wij ontmoeten. Haar lippen waren vuurrood, maar verder was ze helemaal in het zwart gekleed. Haar zwartgeverfde haar ging perfect samen met de zwarte oogschaduw rond haar ogen. Zwarte nagellak en leren armbanden tekenden haar vingers en polsen (We ontdekten pas later dat die banden dienden om littekens te verbergen). Zware zwarte laarzen, jeans en een zwart T-shirt maakten het beeld compleet. Ze was het perfecte voorbeeld van iemand die een ‘duistere kijk’ heeft op de wereld en zichzelf ziet als een zonderling.
‘Ja! Dit is het katholiek centrum’, antwoordde ik, in de hoop dat dit geruststellend klonk. ‘Wil je binnen komen?’ vroeg ik, terwijl ik de deur verder opende. Ze keek even de gang in achter me, vooraleer ze met een bevende stem zei:
‘Ja. Ik denk dat ik gedoopt wil worden.’
Dat was het begin van de weg van onze gemeenschap met Rocio. Het was niet het begin van haar geloofsweg. Ze had al een lange en ongelukkige weg achter de rug. Slechte vriendschappen hadden geleid tot relaties, getekend door misbruik, en mensen waarvan ze dacht dat ze haar steunden hadden haar in de steek gelaten. Zij die bleven leerden haar te twijfelen aan haarzelf en haar eigen waarde, waardoor ze het misbruik ging accepteren. Niet te verwonderen dat ze zichzelf in het zwart kleedde. Dat was al wat ze kende.
En toch had iets anders haar tot bij onze deur gebracht. Als gelovigen zouden wij het ‘Gods genade’ noemen. Voor Rocio was het een verlangen naar iets beters, iets meer. Godzijdank geloofde ze dat ze dat bij ons zou vinden. Toen ze binnenstapte, voelde ik dat ‘ja’ zeggen aan deze nieuwe relatie een daad was van hoop – voor haar en voor ons.
God aan het werk
Rocio begon elke zondag bij ons naar de eucharistie te komen. In het begin was ze heel schuchter. Daarom vormden we een klein groepje van mensen die om beurt bij haar gingen zitten, en elke zondag na de viering met haar koffie gingen drinken. Tijdens de mis hield ze van het zingen, maar ze raakte moeilijk wijs uit het staan, zitten en knielen, en uit de antwoorden. We zeiden haar gewoon te doen wat wij deden: dat was ok. Met de hulp van haar nieuwe begeleiders begon ze in contact te komen met enkele andere leden van de gemeenschap. De meesten waren studenten zoals zij, maar er waren ook heel wat andere mensen uit de buurt.
Stilaan begon ze los te komen en heel wat vragen te stellen:
‘Wat betekent dat, wanneer je je hand in dat water steekt en je voorhoofd aanraakt?
Waarom veranderden de kleuren in de kerk om de zoveel weken? Waar komen die voorgelezen teksten vandaan? Hoe ken jij al die antwoorden? Hoe word je een voorlezer? Wie stellen die standbeelden voor? We probeerden haar vragen zo goed mogelijk te beantwoorden.
Toen ze meer op haar gemak was bij ons, begonnen ook wij haar af en toe vragen te stellen: ‘Wat deed je besluiten om naar ons toe te komen? Waar heb jij vroeger gewoond? Ben je gelukkig? Waar hoop je op? Waar verlang je naar?’ Rocio vertelde ons dat niemand haar ooit zulke vragen gesteld had, en dat ze graag de antwoorden daarop zou vinden.
Vrij snel begonnen we – beetje bij beetje – een kleine verandering op te merken bij Rocio. Ze was niet zo schuchter meer als in het begin en stelde zich meer open. Ze werd zelfs vrijwilliger om de zangboeken uit te delen bij de aanvang van de viering en mensen aan de deur te verwelkomen. Ze zei niet veel tegen hen, maar met haar volle vuurrode lippen glimlachte ze naar iedereen.
Later die zomer nam ze deel aan het jaarlijkse bezoek van onze groep studenten aan een weeshuis in Tijuna. Ze helpen het personeel bij reparaties aan het gebouw en bij het klaarmaken van de maaltijden. Meestal voetballen ze met de kinderen of spelen ze spelletjes in de tuin. Hier zagen we een heel andere Rocio. Ze was levendig en extravert tegenover de oudere kinderen, attent en lief tegenover de jongere. Ze vertelde de leukste grappen waarbij zowel de kinderen als de volwassenen in lachen uitbarstten. Elke avond, wanneer we met de kinderen baden en zongen, zorgde ze ervoor dat de kleintjes een kruisteken maakten.
Toen ze die herfst terug kwam, merkten we een nog grotere verandering bij haar. De zware ‘duisternis’ waarmee ze zich eerder had gekleed, had plaatsgemaakt voor een ontluikende vreugde, en er was een grote rust in haar geest. Ze vertelde ons dat de week met de kinderen in het weeshuis haar een enorme vreugde had gegeven. Ze wilde haar leven veranderen en anderen zoals haar ook helpen om gelukkig te zijn. We wisten dat ze klaar was om de eerste publieke stap te zetten in de richting van waar ze eerst om had gevraagd.
Tijd om te groeien
Een paar weken later werd Rocio catechumeen. Ze verdiepte zich in alles wat ons Newman Center organiseerde. Op dinsdagavond was er Bijbelstudie. Rocio en haar peter - iemand met wie ze in het centrum bevriend was geraakt - brachten vele uren door in gebed en discussie met die groep. Haar vele vragen daagden iedereen daar uit om beter voorbereid te zijn. Op vrijdag namen ze soms ook deel aan een filmavond voor studenten. Elke maand dienden we maaltijden op in een vrouwenopvangcentrum en Rocio was altijd bij de eersten om zich als kandidaat helper op te geven. Er kwam een rozenkransgroep samen in de buurt van haar kot, en ze werd dol op het ritme van dat gebed en de oprechtheid van degenen die het baden. En Rocio miste nooit een kans om terug te keren naar Tijuana, bij de kinderen die in die eerste zomer iets in haar hadden losgemaakt.
Ondertussen waren zij en haar peter altijd samen aanwezig in de zondagmis.
Daar konden wij hen en andere catechumenen treffen voor catechese en onderlinge ontmoeting.
Wederzijdse bekering
In de volgende jaren zagen we prachtige veranderingen gebeuren in Rocio, maar we merkten ook veranderingen op in onszelf. Na een moeilijk leven met niet-zo-betrouwbare vrienden, nam Rocio wat ze hoorde nooit zomaar snel aan zonder erover na te denken. Dus werden haar vragen voor ons steeds kritischer. In plaats van alleen te vragen ‘Wat betekent dit?’ vroeg ze: ‘Geloof je dat echt en waarom?’ In plaats van ‘Wie is Jezus?’ of ‘Wie is deze heilige?’ wilde ze weten:
‘Wie is Jezus voor jou, en waarom is hij belangrijk voor jou?’ Dit waren vragen waarvan we de antwoorden in geen enkel boek konden vinden.
Rocio had zich ooit verborgen achter het pantser van haar kleding. We realiseerden ons dat ook wij ons in sommige opzichten hadden verstopt achter de veiligheid van onze geplande lessen, onze catechismuskennis en ons academisch gefundeerde idee dat goed onderzoek op alles een antwoord kan vinden.
Rocio’s aanwezigheid en haar verlangen om eerlijk en oprecht als christengelovige te gaan leven, veranderde ons geleidelijk in een gemeenschap van mensen die meer expliciet moesten zijn over wat we geloofden en waarom. Ze wilde een gemeenschap van mensen wiens geloof niet alleen uit ons hoofd kwam, maar, belangrijker, uit ons hart. Als we dat voor Rocio wilden doen, moesten we meer vertrouwen op het trage en verrassende werk van de Heilige Geest dan op ons eigen gevoel van controle. We moesten meer luisteren naar de vele momenten in ons dagelijkse leven waar God aan het spreken was, en niet alleen naar de experts in ons midden die de inleiding voor die week hadden voorbereid. Soms hadden we geen eenvoudige antwoorden op haar diepgaande vragen, omdat het niet altijd zo eenvoudig is om authentiek het geloof te beleven. Soms waren de enige echte antwoorden die we haar konden geven: met meer vuur bidden, samen met meer nederigheid de waarheid zoeken, elkaar met meer mildheid behandelen.
Misschien was het altijd al Gods plan, maar toen we Rocio probeerden te helpen groeien in haar eigen geloof, was zij het die ons hielp om dieper in ons geloof te groeien.
Het hart van het geloof
Na enkele jaren wisten we allemaal dat het tijd was voor Rocio om te ontvangen wat ze die eerste dag had gevraagd. De paaswake dat jaar was een zachte lenteavond. We hadden geen kapel die groot genoeg was voor de hele gemeenschap, dus hielden we onze paaswake buiten in de tuin van het Newman Center. We hadden een geïmproviseerde doopvont gebouwd uit een drinkbak voor paarden en blauw plastic zeil, omringd door een heel bos lelies. In de namiddag vulden we met de tuinslang de doopvont met koud water. Die nacht stond Rocio, onder het licht van de volle maan, alleen in die doopvont, met haar peter rechts en de pastoor links. Hun handen rustten zachtjes op haar schouders.
In die donkere nacht vroeg onze voorganger aan Rocio: ‘Gelooft je in God, de Vader?’ Met een schuchter stemmetje dat me aan ons eerste gesprek herinnerde, fluisterde Rocio: ‘Ja, ik geloof.’
‘Rocio, geloof je in Jezus, zijn enige Zoon?’ Met een sterkere stem kwam haar antwoord: ‘Ja, ik geloof.’
Ten slotte vroeg hij haar:
‘Rocio, geloof je in de Heilige Geest?’ Onmiddellijk riep ze, met een stem die ik nooit eerder had gehoord: ‘Ja, met heel mijn hart!’
Niemand van ons was er klaar voor, voor dat moment waarop ons hart openbrak voor Gods mysterieuze genade die tot ons kwam via deze jonge vrouw.
Onze voorganger en Rocio’s peter lieten haar zachtjes in het koude water zakken en deden haar een beetje achterover leunen. Hoewel zijn stem beefde van de liefde die we allemaal voelden, weerklonk de stem van onze voorganger: ‘Rocio, ik doop je in de naam van de Vader …’ Ze lieten haar verder in het water zakken tot haar gezicht bijna volledig ondergedompeld was en trokken haar weer op. ‘ … en de Zoon …’ Nogmaals dompelden ze haar onder, nog dieper dan de eerste keer. Toen ze haar weer naar boven tilden, zag ik het gezicht van Rocio glinsteren en stralen. ‘… en de Heilige Geest!’ Weer dompelden ze onder en wij hielden allemaal, net als zij, onze adem in. Ze kwam de laatste keer omhoog, druipnat en huilend, en wij huilden ook.
Op dat moment wist ik dat de persoon die uit dat water was gekomen niet dezelfde persoon was die ik bij die voordeur had ontmoet. De duisternis die zoveel van de oude Rocio had gevormd, was achtergebleven in de doopvont. De nieuwe Rocio die voor ons stond, doordrenkt met leven en glimmend van licht, was een volledig nieuwe schepping.
Er was nog meer. Ik realiseerde me dat wij die haar die nacht omringden ook niet dezelfde gemeenschap meer waren. We waren geloviger en waarachtiger geworden als christenen. Het Evangelie, dat voor sommigen van ons dagelijkse routine was geworden, was dankzij Rocio tot leven gekomen. We waren niet langer tevreden met gemakkelijke antwoorden nadat we hadden geleerd om samen met Rocio's eerlijke vragen te worstelen. Door dit alles hielp haar oprechte verlangen ons om nooit de hoop in Christus, in zijn Kerk of in elkaar te verliezen. We waren aandachtiger geworden voor het werk van de Geest en meer gehoorzaam aan de werkzame bewegingen van de Geest in ons en in de mensen die naar ons kwamen om Christus te zoeken. Iedereen die in contact was gekomen met Rocio - de Bijbelstudiegroep, de rozenkransgroep, de vrijwilligers in de vrouwenopvang en het weeshuis, zelfs de filmliefhebbers op vrijdagavond - iedereen was door de aanwezigheid van Rocio dieper gegroeid in hun liefde voor elkaar, in hun geloof in Christus en in de deelname aan het leven van de gemeenschap. We waren ons allemaal meer bewust geworden hoe God ons geloof in ons dagelijks leven vorm geeft in studie en gebed, in spel en in dienstbaarheid, en in het vreugdevolle getuigenis tegenover de wereld.
In de doopvont waren ook wij, samen met Rocio, herschapen tot een meer zichtbaar en barmhartig gelaat van Christus.
Slechts een inleiding ...
Dit verhaal is slechts de inleiding van het boek van Diana Macalintal. Want de auteur heeft nog niet alles verteld ... Verderop blijkt dat Rocio eigenlijk de enige catechumene was dat jaar die na haar doopsel echt ‘ingebed’ bleek te zijn in de gemeenschap en er actief betrokken is gebleven, ook al was de begeleidingsgroep van de catechumenen heel actief en onthalend voor alle kandidaten. Volgens de auteur is een belangrijke reden hiervoor dat Rocio dankzij haar peter van bij het begin de gewone activiteiten van de gemeenschap heeft leren kennen en dat zij daar vrienden heeft gevonden. De stelling van Macalintal is dan ook: een goed uitgebouwd catechesetraject is nog helemaal geen garantie dat geloofsleerlingen werkelijk hun plaats vinden in een geloofsgemeenschap. Dit heeft slechts kans op slagen als de kandidaten niet los van de kerkgemeenschap worden begeleid, maar stap voor stap werkelijk kennis kunnen maken met het concrete leven ervan. Vandaar ook de titel van haar boek: Your Parish is the Curriculum, dat wil zeggen:
je eigen parochiegemeenschap is het catechesetraject.
Het gaat er om dat catechumenen betekenisvolle menselijke relaties kunnen aanknopen met gelovigen, om zo ook te groeien in een persoonlijke relatie met Christus. Het getuigenis van Macalintal toont hoe vernieuwend en verrijkend het is voor een parochiegemeenschap als ze dat avontuur met catechumenen durft aan te gaan.
Bron: Diana Macalintal, Your Parish is the Curriculum. RCIA in the Midst of the Community, Liturgical Press, Collegeville, 2010, 133 p.