Op 28 november heeft onze bisschop beslist van onze nieuwe parochie in Gent-Noord de naam “Heilige Lieven” te geven. Dit was op voorstel van onze parochieploeg. De redenen om deze naam die in de aanvraag werden vermeld zijn de volgende:
1. Hoewel de middeleeuwse parochie van Sint-Catharina het hele grondgebied van de nieuwe parochie beslaat van Sint-Jozef tot in Wondelgem lijkt het niet aangewezen deze naam voor de nieuwe parochie te gebruiken. Sint-Catharina heeft geen officiële feestdag meer en de andere parochies van Gent-Noord zouden zich tekort gedaan voelen door de naam van één van de parochies van Gent-Noord over te nemen voor het geheel.
2. De Heilige Livinus is reeds lang de patroonheilige van de stad Gent. Het is zinvol dat ook een van de nieuwe parochies van de stad Gent deze naam zou dragen.
3. Deze heilige heeft een eigen feestdag op 12 november.
4. In onze parochie van Gent-Noord bevindt zich de Lieve.
De Lieve vertrekt aan het Rabot en omsluit heel de parochie van Gent-Noord
- gaat door de parochie van Sint-Jozef
- ligt aan de grens van de parochie Sint-Vincentius
- loopt door de parochie van Sint-Catharina en maakt daarbij een grote bocht (naar de Brugse Vaart) zodat ook de parochie van het Heilig Hart en Sint-Godelieve wordt omsloten
5. In onze parochie van Gent-Noord bevindt zich de parochie van Sint-Godelieve en in de parochie van het Heilig Hart bevindt zich een basisschool van Sint-Lievens
6. De naam Heilige Lieven verwijst naar de liefde en het oude werkwoord “lieven” (gaarne zien)
---------------
Wat weten we van de heilige Lieven?
Op de eerste plaats moeten we opmerken dat de heilige Livinus en de heilige Lieven of sint-Lieven één en dezelfde heilige betreffen. Als in het volgende artikel dus regelmatig de naam Livinus opduikt weet u dat het over de heilige Lieven gaat, onze patroonheilige.
In de liturgische kalender staat nog steeds op 12 november de gedachtenis van de heilige Livinus vermeld. Hoewel andere heiligen uit de kalender zijn verdwenen viert het bisdom Gent hem nog jaarlijks.
In Wikipedia vinden we het volgende over hem:
“Volgens een onbetrouwbare hagiografie, die aan Bonifatius is toegeschreven, werd Livinus omstreeks 580 geboren uit een nobel Iers geslacht. Na een vrome jeugd reisde hij naar Engeland, waar hij Augustinus van Canterbury bezocht. Vervolgens ging hij terug naar zijn geboorteland om zijn studies te voltooien. Hij werd tot priester en vervolgens tot bisschop gewijd. Zoals zoveel andere geestelijken uit Ierland, Schotland en Engeland voelde hij zich geroepen tot de peregrinatio Domini, de godsreis. Hij verliet Ierland en vertrok naar Gent en Zeeland om daar het christendom te preken. Daar vertoefde hij in het Coenobium Ganda (Gent) en ging er bidden op het graf van Sint-Bavo, die nog maar kort tevoren "in een geur van heiligheid" was gestorven. Daarna ging hij als missionaris naar het land van Aalst en de streek tussen Gent en Ninove.
De heiligenlegende verhaalt verder dat Livinus op een van zijn missies aangevallen werd door een bezetene. De geestelijke sloeg de aanval af en beval de duivel om de arme man los te laten. Die lag als dood op de grond, tot hij weer recht kwam en zijn redder kon bedanken. In een ander verhaal geneest en doopt de wonderdoener de dertien jaar blinde knaap Ingelbert, de zoon van Crapahilde.
Terwijl hij aan het preken was op reeds hoge leeftijd, zou Livinus in het jaar 657 in Esse (Sint-Lievens-Esse) zijn aangevallen door een groep heidenen, die zijn tong uitrukten en hem het hoofd afsloegen. Ook zijn volgelingen Ingelbert en Crapahilde zouden gedood zijn. Livinus zou vervolgens in Houtem begraven zijn.
Livinus zou in 842 zijn heiligverklaard door middel van een elevatio (verheffing van het gebeente). Zijn gebeente zou in 1007 van Houtem naar Gent zijn overgebracht, waar het in 1578 verloren ging bij de Tweede Beeldenstorm.”
---------------
Er zijn nogal wat legenden in omloop over de heilige Lieven. Op de website van een ruilclub uit Genk vonden wij het volgende:
Zoals vele andere Ierse en Engelse geestelijken uit die tijd werd Livinus naar het vasteland gestuurd om het geloof te verkondigen. Zo kwam hij in Gent terecht. Juist op dat ogenblik geraakte het graf van de heilige Bavo alom bekend door enkele mirakelen die er gebeurden.
Livinus nam zich voor tijdens dertig opeenvolgende dagen de mis op te dragen op het graf van Sint Bavo, daarna vertrok hij naar de streek van Aalst om er te prediken. Dat was geen gemakkelijke opdracht.
In een brief aan abt Floribertus van de abdij van Gent klaagde hij over de barbaarsheid en goddeloosheid van de plaatselijke bevolking. Hij werd er als een vijand behandeld en bekeringen waren uiterst zeldzaam. Twee vrouwen echter geraakten erg getroffen door zijn prediking, ze zwoeren het heidendom af en lieten zich dopen.
Eén van die vrouwen Caphrahildis genaamd had een zoon Ingelhert. Deze was al dertien jaar lang blind. Livinus zegende zijn ogen en de knaap kon weer zien. Hierop liet Caphrahildis Ingelhert en haar andere zoon Brixius dopen. Het gerucht van deze genezing deed de ronde en vele andere blinden kwamen naar Livinus toe en velen werden door hem genezen. Maar succes wekt afgunst.
Toen Livinus in de omgeving van Essche aan het prediken was werd hij door twee jaloerse broers Walbert en Meinzo met hun vrienden aangevallen. Om hem het zwijgen op te leggen rukten ze met een tang zijn tong uit en smeten deze als voedsel naar de honden. Uiteindelijk onthoofden ze hem met een bijl. Het hoofd van Livinus had de grond nog niet geraakt of Livinus ving het op in zijn handen en liep er mee naar de plaats waar hij wilde begraven worden.
De omstaanders stonden aan de grond genageld maar een vrouw die bezig was met erwten plukken spotte :”Kijk wat ene zot die draagt zijn hoofd in zijn handen.” Waarop het hoofd antwoordde : “jij plukt wel erwten, maar zal ze niet eten.” De vrouw stierf nog vooraleer het middag was. Toen Caphrahildis vernam wat er gebeurd was, verweet zij de moordenaars hun schandalig gedrag. Die vrijpostigheid moest ze met de dood bekopen ook haar twee zonen werden gedood. Andere volgelingen begroeven Livinus.
---------------
Een oud lied ter ere van de heilige Lieven
De drie wensen van de heilige Livinus
I
De Heilige Livinus kwam
Door bos en waterplas,
Van Gent naar 't dorpken Houtem toe,
Dat toen nog heidens was.
De dwaling woont hier, sprak hij droef,
Hoe treurig is der heidenen lot!
En knielend bad hij God:
Aanhoor mijn bede, almachtig Heer,
Zie goedig op dit dorpje neer,
Verlicht 't hert van de heiden mens!
Dit is, o Heer, mijn grootste wens!
II
Hij komt te Houtem aan en ziet!
't Woord dat zijn mond ontvloeit,
0 Wonder, heeft haast aller hart
Aan Christus' leer geboeid.
En door de heilge man verlicht
Verlaat het volk de afgoderij,
Livinus dankt God blij:
0 Heer, Gij eindigde d'ellend’
Van 't heidens volk dat U thans kent,
Nu zijt G'aanbeden in dit oord:
Gij hebt mijn grootste wens verhoord.
III
Livinus vond eens in het woud,
Drie afgodsbeelden staan.
De Heilge weende op dit gezicht,
Hij was zeer aangedaan.
« Ach! - zuchtt' hij “zag ik, in hun plaats,
Een kerkje rijzen op dees grond!”
Een bede ontviel zijn mond:
Liev' Heer, in 't dorp staat maar een kruis,
Ik heb, helaas, voor U geen huis!
Vervul mijn wens en kroon mijn werk
Dan prijkt weldra hier ene kerk.
IV
Hij wekt zijn nieuwbekeerden op,
En roept hen saam in 't woud.
Zij werpen de afgodsbeelden neer;
Een kerkje wordt gebouwd,
Livinus stort een traan van vreugd..
Als hij de kerk voltrokken ziet,
En dankbaar klinkt zijn lied:
Lof, driemaal lof, o Heer, aan U!
Gij hebt een dak, een woonplaats nu.
Ik had zolang er naar getracht:
Thans is mijn vuurge wens volbracht.
V
Mijn zoon » sprak God, “wat wenst gij meer ?
Gans Houtem is bekeerd;
Een kerkje staat in 't woud bij ’t dorp;
Zeg wat ge nog begeert ?”
De heilige knielde biddend neer,
Het hart ontvlamd in liefdevuur;
Hij vroeg zijn stervensuur.
“Barmhartig Heer, ontruk me aan de aard
Och, laat mij vallen onder 't zwaard!
En voor Uw naam gebracht ter dood,
Ontvang mij, Heer, in uwen schoot!”
VI
Die dag ging hij naar Esse heen,
Dwars door een eenzaam oord;
Een roversbend' springt eensklaps toe!
De Heilge wordt vermoord.
Maar ziet! Een engelenschaar daalt neer!
Livinus' ziel vliegt in hun rang,
En vrolijk stijgt 't gezang:
“Wees welkom in de hemelwoon,
0 Gij, wien siert de martelkroon
't Is hier dat Ge eeuwig pralen zult!
Dus wordt uw laatste wens vervuld”.
(bron: http://members.lycos.nl/darcos2/fourphotogalery20.html)
---------------
De heilige Lieven: een kritische noot
Volgens sommige critici heeft de heilige Lieven (of Livinus) nooit bestaan. Zo maakte mijn oudste zus, Livi (van Livina), het mee dat tijdens de tentoonstelling indertijd ‘Tussen twee abdijen’ over de rivaliteit tussen Sint-Baafs en Sint-Pieters, de gids vertelde dat Livinus en Amandus zou gaan over dezelfde persoon. Op slag viel toen de elektriciteit uit. Een teken van de heilige Livinus of puur toeval?
Of Amandus en Livinus dezelfde persoon zouden zijn vind ik verder niets in commentaren.
Wat wel te vinden is: een mogelijke reden om de heilige Lieven te gaan vereren is in een uitgebreid artikel op https://persblog.be/stad-een-valse-heilige-in-ledebergkerk/ onder andere het volgende te lezen.
Het leven van Livinus gaat allicht om een legende die in Sint-Lievens-Houtem is ontstaan en die door de Bavelingen in Gent werd overgenomen – omdat er aan de “heilige” Lieven zwaar geld te verdienen viel.
De Bavelingen zaten op gegeven moment immers in een netelige positie. Ze waren door Graaf Arnulf I in een ondergeschikte rol geduwd ten aanzien van de Pieterlingen. Voorheen was dit andersom. De bezetting van hun Sint-Baafsabdij door de Vikings was verantwoordelijk geweest voor de neergang. De monniken waren toen op de vlucht geslagen en bij hun terugkomst in 911 vonden ze hun abdij in puin, terwijl de Sint-Pietersabdij in goede doen was én de préféré van de Graaf was geworden. De moeder van Arnulf, een Engelse prinses, lag er zelfs begraven.
De monniken van Sint-Baafs moesten alle zeilen bijzetten om alles weer pico bello te krijgen, en om hun leidinggevende positie te herwinnen – dit laatste is overigens niet meer gelukt. En dat kostte tijd en geld. Hoe konden ze beter geld verdienen door het inrichten van een bedevaartsoord met heiligen – een attractiepark avant-la-lettre?
Beroemde heiligen van de Sint-Baafsabdij waren: Sint-Bavo (overleden in 654, rechterhand van de stichter van de abdij Sint-Amandus) en Sint-Macharius (pelgrim, pestlijder, overleden in 1012). Waren die bij het groot publiek een beetje versleten?
Blijkbaar bracht de toen bestaande heiligenverering niet genoeg geld in het laatje. Er moest een nieuwe heilige bijkomen. Het ging daarbij niet zozeer om de zieltjes van de pelgrims die van heinde en verre afzakten, maar wel om hun gevulde beurs, die flink wat lichter werd gemaakt door hen tijdens hun verblijf allerlei fraais aan te bieden.
Om de concurrentie met de Sint-Pietersabdij aan te kunnen, zou vanaf de 10e of 11e eeuw de verering van Sint-Livinus in de Sint-Baafsabdij begonnen zijn. Het marketingoog van de monniken viel op Sint-Lievens-Houtem. Daar bestond een gigantische Livinuscultus. Sint-Lieven werd daar zwaar gevierd, met groot commercieel succes als gevolg.
Mijn eigen commentaar hierop: dat is wel gemakkelijk bij elkaar ‘gefantaseerd’. Er worden veronderstellingen gemaakt bv. dat de verering van Sint-Bavo ‘versleten’ zou zijn. Ook is het nogal gemakkelijk enkel geldgewin als motief voorop te stellen. Daarbij: Sint-Macharius (overleden in 1012) is volgens het artikel zelf er eerst bijgekomen toen reeds de heilige Livinus vereerd werd. Dat zou betekenen dat ook de heilige Livinus geen succes meer had …
Waarom de heilige Lieven in Sint-Lievens-Houtem gevierd werd en of dit dan al dan niet een fictieve heilige betreft wordt niet verder bekeken.
In een volgend artikel nemen we een serieuzer kritiek onder ogen.
---------------
De heilige Lieven: een kritische noot (vervolg)
Er zijn dus heel wat kritische bedenkingen rond de figuur van de heilige Lieven. Een weerslag daarvan vinden we in het volgende citaat.
“De Passio Livini lijkt om meerdere reden een merkwaardig voorbeeld te vormen van erg handige hagiografische fabulering en het mag verwonderlijk heten dat ons geen expliciete reacties hierop zijn overgeleverd uit de SintPietersabdij.
In de eerste plaats valt op dat de bavelingen deze vita hebben gepresenteerd als een oude tekst van de hand van niemand minder dan de beroemde vroegmiddeleeuwse missionaris Bonifatius, de bekeerder van de Saksen die zelf in 754 nabij Dokkum door heidense Friezen de marteldood was ingejaagd.
Daarnaast is ook duidelijk geworden dat het levensverhaal van Livinus bijzondere overeenkomsten vertoont met de oudere Vita sancti Lebuini, handelend over de achtste-eeuwse, in Deventer vermoorde Friese h. Lebuinus die eveneens op 12 november werd vereerd, wat de vraag doet rijzen of Livinus niet louter een perkamenten dedoublement zou kunnen zijn van deze Lebuinus.
Overigens lijkt ook de naam van het kind Brictius eenvoudigweg ontleend aan de vijfde-eeuwse h. bisschop Brictius van Tours die op 13 november werd gevierd.
Ten slotte, en dat is in de bestaande literatuur misschien nog onvoldoende benadrukt, is het ook wel heel betekenisvol dat in dit levensverhaal de h. Livinus heel handig gebruikt wordt om de vroegste geschiedenis van de Sint-Baafsabdij extra te versterken. Tijdens zijn verblijf aldaar zou hij immers ontvangen zijn door, hoe kan het ook anders, abt Florbertus en gedurende dertig dagen zijn gebeden hebben opgedragen aan de net overleden h. Bavo.
Dat beeld van de relaties tussen de Sint-Baafsabdij en Livinus is vervolgens nog versterkt. In diezelfde historische context is immers ook een metrische brief geredigeerd als was die van de hand van Livinus zelf. In die brief richt Livinus zich tot Florbertus, vertelt hij over zijn bekeringsactiviteit in Brabant- waarbij hij ook Houtem allegorisch typeert als een plek waar men op de goede grond nog netels en kleefkruid liet tieren - en biedt hij Florbertus een epitaaf aan ter ere van de h. Bavo. Naderhand is men in de Sint-Baafsabdij zelfs een van de belangrijkste Karolingische evangeliaria uit de eigen collectie - thans nog steeds bewaard in de Sint-Baafskathedraal - gaan beschouwen als van de hand van Livinus.”
Uit: Deploige, Jeroen. “Twisten via Heiligen: Hagiografische Dialogen Tussen De Gentse Abdijen. Van Sint-Pieters En Sint-Baafs, 941-1079.” HANDELINGEN DER MAATSCHAPPIJ VOOR GESCHIEDENIS EN OUDHEIDKUNDE TE GENT 61 (2007): 31–82, bladzijde 63-64
Er zijn nog heel wat artikelen te vinden met dezelfde strekking. Over het algemeen steunen zij op de commentaar die Oswald HOLDER-EGGER (1851-1911) geschreven heeft en waarin hij deze gelijkstelling tussen Lebuinus en Livinus verdedigt.
---------------
De heilige Lieven: een kritische noot (vervolg 2)
In het jaar 1946 schrijft de gewezen pastoor-deken van Ninove het boek “De eerste geloofspredikers op het grondgebied van het huidige Bisdom Gent”. Het boek, uitgegeven door het bisdom Gent, is bedoeld als een handleiding voor de priesters. Het behandelt het standpunt dat de geestelijkheid diende in te nemen omtrent heiligen van onze gewesten die in twijfel werden getrokken. De houding van de kerk daaromtrent daaromtrent sluit er op aan.
Zo vermeldt Ignace Van der Kelen (Darcos) op zijn website. Het volledige artikel over de heilige Lieven is te leven op https://en.calameo.com/books/00009012694c52410e556.
Op het einde van zijn artikel over de heilige Lieven citeert Jos. Lammers eerst Holder-Egger: “Wilde men echter ook de identiteit van Liefwijn, of Lieven, over dewelke het grootst mogelijk waarschijnlijkheidsbewijs ingebracht is, loochenen, dan zal men toch moeten toegeven dat wij niets over Lieven weten en het allerminst op welke tijd hij bestaan heeft. Hij moet uit het getal Iersche geloofszendelingen worden geschrapt en de benuttiging der valse stukken uit St-Baafs over hem, als bronnen voor de zevende eeuw, mag in de toekomst, ten minste door de historieschrijvers verwaarloosd worden”.
Zijn eigen conclusie over het bestaan van de heilige Lieven is het volgende:
“Dat het waar is dat men niet juist weet wanneer Lieven te Houtem zou geleefd hebben, dat hij uit het getal der Ierse geloofszendelingen dient geschrapt, dat de stukken uit St-Baafs over hem niet benuttigd mogen worden voor de zevende eeuw, daaraan valt niet te twijfelen. Wij vestigen er de aandacht op dat Holde-Egger in zijn besluit alleen zegt dat het hoogstwaarschijnlijk is dat de Lieven van Houtem en de Lebuin van Deventer dezelfde persoon zijn, maar dat hij schijnt toe te geven dat men zulks kan loochenen. Of hij het grootst mogelijk waarschijnlijkheidsbewijs heeft ingebracht, laten wij over aan de beoordeling van hen die zich de moeite getroost hebben, te lezen wat wij hierboven (in het boek) schreven.
…
Positieve bewijzen nochtans dat hij niet bestaan heeft of moet geïdentificeerd worden met St. Lebuin van Deventer, kan men niet aanhalen.
Waar is het echter ook dat wij, vóór 1007, niets positiefs kunnen doen gelden ter staving van zijn bestaan. Wat ongetwijfeld te zijnen voordele pleit is dat juist in de tijd waarin hij zou uitgevonden zijn geworden, een hevige strijd bestond tussen de twee Gentse abdijen betreffende de heiligen wier relikwieën zij bezaten.
Waarschijnlijk is het helemaal niet dat de kloosterlingen van St-Baafs toen op het zo dichtbij Gent gelegen Houten een nieuwe heilige hadden kunnen fabriceren en met zijn relikwieën kunnen pronken zonder dat Sint-Pieters daarmede de spot zou gedreven hebben en het bedrog alom uitgebazuind. Niets hebben zij nu te hekelen, zij die nochtans zoveel herrie geschopt hadden om de relikwieën van Sint-Landoald en zijn makkers.
Wij menen dus dat wij in gemoede St Lieven mogen blijven vereren als een Heilige die op onze bodem heeft geleefd en gestorven is. Nodig ware het evenwel niet meer als gebeurde feiten voor te stellen wat de schrijver van de Vita (het leven van de heilige Livinusss) heeft uitgevonden.”
Tot zover het boek uit de jaren 1946, gepubliceerd met instemming van het bisdom Gent. De conclusie is een beetje halfslachtig: we weten er niets over maar hij zal wel bestaan hebben. In een volgend artikel gaan we verder bekijken wat na 1946 nog geschreven is.
---------------
Ignace Van der Kelen is een gepensioneerd architect met een liefde voor lokale geschiedenis en bouwkunde. Hij was vroeger ook actief in de archeologische vereniging Darcos. Zijn collectie wordt nu gedigitaliseerd en getoond op de website. Van hem is deze herinnering aan de Heilige Lieven uit het jaar 1857 afkomstig. Dank zij ‘Erfgoedbank van het Land van Rode” konden we deze bekomen.
---------------
Kristian Helmholt schrijft in SEMAfoor, Jaargang 14,1 blz. 9-14 een heel interessant artikel over de Heilige Livinus. De titel van zijn artikel zegt eigenlijk al heel veel: “De heilige Siamese tweeling Lebuinus en Livinus van Saksen”
Vooreerst duidt hij nog eens op de problematiek:
“De heilige Livinus van Gent, ook wel ‘Sint-Lieven’ genoemd, zou volgens sommigen een soort van verzonnen versie zijn van de heilige Lebuinus van Deventer. Dit is veel te kort door de bocht. Net als het omgekeerde waarin Lebuinus op Lieven zou zijn geënt.
De verbondenheid van deze twee heiligen kon bovendien wel eens wijzen op een verborgen geschiedenis.
Inleiding
Er is al veel geschreven over Livinus en Lebuinus. De laatste is al belicht door experts als bijvoorbeeld Hauck, Hofmeister en Otten. De jezuïeten Serarius Papebroek en Mabillon hebben honderden jaren geleden al gekeken naar de vitae van de eerste. Overeenkomsten zijn al gezien door Holder-Egger en in het bijzonder door Coens in zijn werk uit 1952 “L'auteur de La Passio Livini s'est-il inspiré de la ita Lebuini?”.
Albert Delahaye leek in “Ontspoorde historie” te menen dat Lebuinus een Noord-Nederlandse variant was van de Frans-Vlaamse Liévin. In dit artikel ga ik niet expliciet al dit werk toetsen, maar opper ik de gedachte dat hun verwantschap wel eens een spoor kan zijn dat leidt naar fragmenten van een oudere en/of andere geschiedenis. Een verhaal dat misschien niet direct past in het huidige internationale historische kader, dat in de afgelopen eeuwen door historici en archeologen is gedestilleerd uit een bonte verzameling van allerlei (personages uit) documenten, vondsten, plaatsen en gebeurtenissen. Lebuinus en Livinus zijn door anderen in dat kader op verschillende manieren als wederzijdse doublure verklaard. Volgens mij zouden ze wellicht ook verschijningsvormen van (een) andere voorganger kunnen zijn. In dit artikel vergelijk ik eerst op hoofdlijnen de (on)gelijkheid en ‘echtheid’ van de twee heiligen, zodat ik daarna hun -- wellicht gemeenschappelijke -- oorsprong kan belichten. (blz. ç)
Daarop volgt een hele gedetailleerde uitleg over gelijkenissen en verschillen tussen deze heiligen, Livinus en Lebuinus.
Zijn conclusie luidt als volgt:
“ Livinus van Gent als een heilige geënt op Lebuinus van Deventer is veel te kort door de bocht. Het omgekeerde vermoedelijk ook. Dezelfde naamdag (12 november) en enkele overeenkomsten tussen verhaspelde eigennamen in hun levensbeschrijvingen, vormen volgens mij weinig fundament om de één als een aftreksel van de andere te beschouwen. Livinus en Lebuinus zijn wat mij betreft een Siamese tweeling: weliswaar ergens duidelijk verbonden, maar tegelijkertijd zijn en blijven het twee individuen. Niet alleen qua verhalen, maar zeker qua verering. Misschien zijn ze verre echo’s van een (lokaal) bekende ‘Engels/Saxisch’ persoon genaamd ‘Leofwine’, die tijdens de christianisatie gebruikt zijn als hefboom om het ‘geloof te verbreiden. Wij zien hiervan fragmenten en kunnen helaas alleen maar gissen hoe het echt zat. Desalniettemin lijkt het me de moeite waard om in de toekomst vanuit een Angelsaksische invalshoek verder te gaan met dit onderzoek.” (blz. 14)
Wie het hele artikel wil lezen kan dit via volgende link: http://archief.semafoor.info/DocumentHandler.ashx?Dir=SEM_PDF&File=SEM_1...
---------------
In deze artikelenreeks hebben we reeds meerdere malen gesproken over de heilige Lieven en de heilige Lebuinus. Wie was deze andere heilige, Lebuinus, van wie men terecht of onterecht zegt dat de heilige Lieven een kopie is? Op Heiligennet vinden we op 12 november over de heilige Lebuinus het volgende:
“Lebuïnus (ook Leafwine, Lebuin, Lebvinus, Lebwin, Lewin, Liafwin, Liebwin, Livinus) van Deventer osb, Nederland; geloofsverkondiger; † tussen ca 775 tot ca 785.
Feest 12 november
Lebuïnus was een Sakser afkomstig uit Engeland. Hij behoorde tot die grote menigte monniken die er vandaar op uit trokken om het evangelie te gaan prediken onder de heidenen aan de overkant van de zee. Dit ideaal had hij waarschijnlijk opgedaan, toen hij als jongen in klooster Ripon woonde ten tijde van abt Wilfrid († 710; feest 24 april). Volgens de legende behoorde hij tot de twaalf waarmee Willibrord († 739; feest 7 november) in 690 overstak naar het vasteland.
Historisch ligt het meer voor de hand dat hij later kwam; de één zegt 754, het jaar van Bonifatius' dood; de ander 768. Onmiddellijk na zijn landing meldde hij zich bij de toenmalige bisschop van Utrecht - dat op dat moment nog Wiltenburg heette - abt Gregorius († 775; feest 25 augustus). Deze zond hem tezamen met Marchelm († 762; feest 14 juli, wiens naam verlatijnst werd tot Marcellinus), naar de streken aan de overkant van de rivier de IJssel. Deze Marchelm was nog naaste medewerker geweest van Willibrord.
Met behulp van een weduwe Abachilda (of Averhilde) stichtten zij hun eerste kerkje in het dorpje De Wilp, enige kilometers ten zuiden van Deventer. Van toen af trok Marchelm meer naar het noorden, terwijl Lebuïnus in de buurt van Deventer bleef. Twee gezellen uit die tijd kennen wij bij name: Folkert en Davo, die zijn naam aan de stad Deventer gegeven zou hebben.
Toen er een vergadering van stamhoofden werd gehouden te Markelo, trokken zij er naartoe ondanks waarschuwingen dat niet te doen door een zekere Helko en diens vader. Op het moment dat er aan de Germaanse goden werd geofferd, kwamen zij in priesterlijk ornaat en met het kruis en het evangelieboek in de hand tevoorschijn om de mannen erop te wijzen dat zij in wezen duivelen vereerden en niet de ene ware God. Waarop de gehele vergadering zich huilend van woede tegen hen keerde en beide geloofsverkondigers verdreef. Door toedoen van een zekere Buto schoten ze er niet het leven bij in, zoals wel gebeurd was met de beide Ewalden († 695; feest 03 oktober). Maar het kerkje van De Wilp ging in vlammen op en de weinige gelovigen moesten een veilig heenkomen zoeken en mochten nooit meer terugkeren.
Eerst trokken de beiden zich terug in een klooster te Utrecht, maar toen Karel de Grote († 814; feest 28 januari) in 772 de Saksen versloeg, konden zij onder diens bescherming terugkeren en hun werk hervatten.
Verering & Cultuur
Lebuïnus werd na zijn dood bijgezet in de kerk te Deventer die naar hem is genoemd. Maar in de daarop volgende jaren raakte dit alles danig in verval. Nog geen honderd jaar later zou bisschop Albrik van Utrecht († 784; feest 14 november) zijn geliefde Liudger († 809; feest 26 maart) naar Deventer sturen met de opdracht: "Omdat jij mijn allerliefste broeder bent, vraag ik jou mijn liefste wens te vervullen. De plaats waar de heilige priester des heren Liafwin begraven ligt, en de stad waar hij tot zijn dood gewerkt heeft, zijn tot een woestenij geworden. Daarom vraag ik jou ze weer op te bouwen en in ere te herstellen." Hoewel Liudger de herbouw van de kerk naarstig ter hand nam, kon hij het graf niet vinden. Nu verscheen hem Lebuïnus in een droom en wees hem de juiste plaats. Deze lag vlak naast de geplande kerk; Liudger vond de relieken in puntgave staat; er kwam een heerlijke geur van af. Hij hoefde de fundamenten voor de vernieuwde kerk maar een weinig uit te breiden om het graf in te sluiten. Na voltooiing plaatste hij de kostbare overblijfselen op het altaar wat indertijd gelijk stond met een heiligverklaring.
In de 10e eeuw zou Lebuïnus' levensverhaal worden opgeschreven door de bendictijner monnik Hucbald (of Ubald † 930). In 1040 bouwde bisschop Bernulf van Utrecht († 1054; feest 19 juli) te Deventer de kerk die aan hem zou worden toegewijd en waarvan de opvolger nog altijd één van de markantste herkenningspunten aan de IJssel is.
Lebuïnus is patroon van de stad Deventer; zijn voorspraak wordt ingeroepen voor een zalige dood.
---------------
In het boek “400 jaar Jezuietencollege te Gent” (uitgegeven in 1992) staat op bladzijde 77 in grote letters de titel van het laatste hoofdstuk: “Van Sint-Livinus naar Sint-Barbara: vijf minuten afstand”.
Waar komt die titel, waarin er sprake is van onze Heilige Lieven, dan wel vandaan? Daarvoor moeten we een vierhonderd jaar terug. De jezuïeten vestigden zich in Gent en bouwden een kerk in de Volderstraat. De beslissing tot het bouwen van de kerk werd genomen in 1605 en in 1606 werd de eerste steen gelegd door Petrus Damant, bisschop van Gent, met als opschrift: “St. Lieven, bid voor ons”.
Gedurende twaalf jaar werd er aan de bouw van de kerk gewerkt. Op 17 december 1619 werd zij plechtig in gewijd door Mgr. Jacobus Boonen, bisschop van Gent, en toegewijd aan de Heilige Livinus, patroon van de stad Gent.
De kerk was niet zoals de meeste jezuïetenkerken uit deze periode een barokkerk. In feite was het de laatste gotische kerk die nog door de orde gebouwd werd. Aan de voorzijde was voor de middenpost een zuil geplaatst waarvan het kapiteel waarschijnlijk diende als voetstuk voor het beeld van Sint-Lieven. De kerk werk werd evenwel langzamerhand binnenin steeds meer op een barokke wijze versierd en aangekleed. Zo waren er werken van grote meesters die ons in verband met onze heilige interesseren: De marteldood van Sint-Lieven door P.P. Rubens en zes grote taferelen met voorstellingen uit het Leven van Sint-Lieven door G. Seghers. Verder was er een wit marmeren standbeeld van St. Lieven door Laurent Delvaux. Ook was er een zilveren borstbeeld aanwezig van onze heilige.
Op 20 september 1773 werd in Gent de pauselijke breve voorgelezen waardoor de orde van de jezuïeten werd afgeschaft. Daarmee kwam er een einde aan de kerk van Sint-Lieven in de Volderstraat. Zij werd verkocht, afgebroken en in 1803 stonden er alleen nog de zijmuren. Op die plaats werd in 1826 de Aula van de Universiteit van Gent gebouwd.
Wat gebeurde er met de verschillende meesterwerken van de kerk?
Na de opheffing van de (al te machtig geworden) orde van de jezuïeten werden de geconfisceerde kunstschatten openbaar verkocht. De marteling van de H. Livinus van Rubens werd op een veiling in 1777 als eerste schilderij verkocht en werd aangekocht door een zekere Paillet, zoals aangegeven in de marge van de catalogus. Hij verkocht het op zijn beurt aan de Franse koning Lodewijk XVI, waardoor het in het Louvre belandde. Het werk keerde pas in de loop van de negentiende eeuw naar de door Frankrijk geannexeerde Zuidelijke Nederlanden terug om zo te belanden op zijn huidige bestemming: het museum voor Schone Kunsten in Brussel.
Het beeld van Sint Livinus door Laurent Delvaux bevindt zich nu in het Museum voor Schone Kunsten, MSK te Gent. Volgens de bijhorende uitleg werd het in 1851 geschonken door graaf de Beauffort.
In de kerk van O.L.Vrouw Sint-Pieters hangen vier schilderijen van G. Seghers, o.a. twee met episoden uit het leven van de heilige Livinus. Deze twee schilderijen “De H.-Livinus een dode opwekkend" en "De H.-Livinus een bezetene bezwerend" zijn afkomstig uit de kerk van de jezuïeten te Gent. Ze maakten deel uit van een verzameling van 16 schilderijen - eveneens werken van Seghers - die verschillende wonderen voorstelde door de H.-Livinus gedaan. Deze werken werden aan de St.-Veerlekerk verkocht, en daarna waarschijnlijk in het Departementaal Museum geplaatst. Uiteindelijk kwamen er dus twee in O.L.Vrouw Sint-Pieters terecht. De Sint-Lievenskapel in de kathedraal van Gent bevat een altaarstuk van Gerard Seghers met de voorstelling van de marteldood van de patroonheilige van de stad Gent (ca. 1633). Of dit schilderij uit de jezuïetenkerk afkomstig is wordt niet vermeld, maar gezien de datum zou het wel kunnen zijn.
---------------
De heilige Lieven is welbekend, zij het dan onder zijn verschillende namen, waarbij die van de Heilige Livinus wel het meest wordt gebruikt.
Zijn naam vinden we terug, zoals wel iedereen zal weten, in de naam van enkele gemeenten in onze buurt: Sint-Lievens-Houtem en Sint-Lievens-Esse. Ze liggen een tiental kilometer van elkaar. Hoe zij aan deze naam komen is vanzelfsprekend, gezien het feit dat volgens de legende de heilige Livinus daar zou geweest zijn. Wanneer zij deze naam gekregen hebben is echter niet zo duidelijk. De invloed van de Sint-Baafsabdij zal hierbij wel doorslaggevend geweest zijn. Sint-Lievens-Houtem behoorde immers voor een deel aan de Sint-Baafsabdij.
Er zijn nog andere plaatsen met een verwijzing naar onze heilige. Eén daarvan is het dorp Merck-Saint-Liévin. Daar kwamen zeelieden op pelgrimstocht naar de relikwieën van de heilige Livinus. In de kerk zijn er nog een reliekkwast, standbeeld en schilderijen over onze heilige te vinden. Een andere plek is Saint-Liévin Wattrelos. Veel is daar niet te vinden over de heilige Livinus, hoewel zijn naam voortleeft onder andere in een fabriek en een wasplaats. De abdij van Sint-Baafs bezat indertijd deze plek, en dat zal wel de verklaring zijn van de naam.
Her en der zijn er natuurlijk ook kerken te vinden, toegewijd aan de heilige Livinus. Natuurlijk is er de kerk van Sint-Lieven in Ledeberg. Maar er zijn ook kerken in Ierland aan onze heilige toegewijd: zo bv. in Killulagh, Killyfuddy en Killeevan. In Zierikzee staat er een Sint-Lievenstoren, overblijfsel van de kerk die daar stond.
Dichterbij is er natuurlijk het Sint-Lievenscollege. Ook in Antwerpen is er een school met dezelfde naam. In Gent bestaat er de Sint-Lievenspoort. Onder die naam gaan vijf organisaties schuil die zich inzetten voor kinderen met een handicap.
---------------
In Handelingen N.R. LXI, uitgegeven door “Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent” en te downloaden op de website van ojs.ugent.be, staan artikels gebundeld van voordrachten die in 2007 gehouden zijn bij het duizendjarig bestaan van Sint-Lievens-Houtem.
Een van deze artikels is van de hand van C. Stalpaert. De titel zegt ons reeds heel veel ‘De Heilige Livinus verbeeld in de schilderkunst”. Wat hier volgt komt grotendeels uit dit artikel, waar het anders is staat de bron telkens aangegeven.
Muurschilderingen
De totnogtoe oudst gedateerde muurschildering die in verband kan gebracht worden met de Livinuscultus werd omstreeks 1150-1200 aangebracht op de dagkanten van de ramen in de refter van de voormalige St Baafsabdij van Gent- het huidige Museum van Stenen Voorwerpen. In de drie rondbogige ramen werden op de dikte van de muren twee figuren geschilderd. Die van het middelste venster zijn verloren gegaan, maar de figuren op de andere twee zijvensters zijn nog herkenbaar. Ze zijn ongeveer drie meter hoog en rusten op golfjes van eenvoudig getekende wolken. Links wordt de heilige Macharius als bisschop voorgesteld. De andere figuur werd niet geïdentificeerd. Rechts bevinden zich de heilige Brixius en zijn moeder, Caphrahildis. Volgens de legende van Livinus ontfermden zij zich over de gemartelde en tekenden zij zodoende hun eigen doodvonnis.
Ook in de crypte van de Gentse Sint-Baafskathedraal bevindt zich een muurschildering. Deze kwam tussen 1480 en 1520 tot stand en toont Anna-tendrieen: grootmoeder Anna, moeder Maria en het kindje Jezus. Jezus wordt afgebeeld met een vogel en de heilige Anna houdt een appel in de hand. Beiden worden geflankeerd door de heilige Livinus en de heilige Macharius, de twee patroonheiligen van de stad Gent. Livinus wordt afgebeeld in zijn bisschoppelijk ornaat, met een kruisstaf in de rechterhand. We kunnen hem identificeren aan de hand van zijn vaste attribuut: een tang waarin zijn uitgerukte tong geklemd zit en door de tekst 'LIEVIN' onderaan op de rand.
Het achterkoor van de parochiale heilige Kerstkerk in Gent bezat muurschilderingen met een afbeelding van de heilige Livinus. Getuige daarvan zijn de restauratiewerken die in de jaren vijftig van de negentiende eeuw werden uitgevoerd onder de Ieiding van archeoloog Jean-Baptiste Bethune d'Idewalle en de Gentenaar Theodoor Jozef Canneel. Op zondag 22 juni 1862 werden, niet toevallig tijdens de Exposition triennale des Beaux-Arts in Gent, de restauratiewerken ingehuldigd. Jules de Saint-Genois geeft in de Messager des sciences naar aanleiding van deze feestelijkheden een mooie beschrijving van de schilderwerken waarvan de restauratie vijf jaar in beslag genomen had. Volgens de Saint-Genois bekleedde een grote Christusfiguur een belangrijke rol in de compositie. Aan zijn zijde knielden twee engelen en ook boven hem verschenen twee engelen. Naast Christus kwamen de twaalf apostelen in beeld. Zij verschenen in groepjes van twee tussen de pilaren die de ribben van het gewelf ondersteunden en de ramen van elkaar scheidden. Onder de apostelen waren kleinere figuren afgebeeld. Volgens de Saint-Genois waren dit historische figuren, in sobere kleuren, maar zij hadden door hun fiere houding en het subtiele gebruik van goudskleur op de achtergrond een monumentaal karakter. Onder de ramen in het schip van de kerk verscheen op de beide langsgevels een processie van heiligen. Bij hen, aan de linkerkant, bevond zich de heilige Livinus. Volgens de Saint-Genois werden de heiligen zorgvuldig en na grondige studie als individuen in beeld gebracht. Ze waren voorzien van hun historische gewaad, en toonden een gelaatsuitdrukking die paste bij hun levensverhaal.
Tussen 1863 en 1892 decoreerde Theodoor Jozef Canneel ook de Gentse Sint Annakerk met fresco's. Met name in de Sint-Machariuskapel verschijnt de heilige Livinus op een van de acht fresco's.
Schilderijen
Het altaarstuk van het Lam Gods stelt de 'Civitas Dei' voor, het hemelse Jeruzalem uit de Apocalyps van de evangelist Johannes. Het is een polyptiek en toont een complexe compositie van meervoudige panelen met verschillende taferelen. Het middenpaneel toont de hemelse eucharistie, met de aanbidding van het lam als eeuwigdurende mis. Daaraan nemen verschillende groepen deel, waaronder de groep der martelaren rechts van het centrale gebeuren. De aanwezigheid van de heilige Livinus, de tweede patroon van de stad Gent, onder die martelaren, legt een band met de stad Gent. De groep van de martelaren is samengesteld uit drie pausen, twee diakens, zes gemijterden (bisschoppen of abten), met daarachter enkele getonsureerden en leken, sommigen met bontmuts. Livinus wordt gemijterd afgebeeld met zijn typische attributen: in zijn linkerhand houdt hij een staf, in zijn rechterhand een tang met een tong. Hij is net zoals zijn omstanders in een rijkelijk versierd bloedrood gewaad gehuld.
(Canvas bracht dit detail ook naar voor in zijn uitzending van 6 maart 2020)
In het museum voor schone kunsten in Gent (MSK) hangt het schilderij “De heiligen Arnoldus van Soissons en Godelieve”. Op het linker paneeltje zien we de heilige Arnoldus van Soissons, patroon van de bierbrouwers. In zijn rechterhand houdt hij de roerstok waarmee het bier werd geroerd. Hij is voorgesteld in wapenuitrusting en draagt de bisschopsmijter. Naast hem staat de heilige Godelieve van Gistel met de wurgdoek rond de hals. Haar man liet haar ombrengen omdat zij voedsel bracht aan de armen. Het rechterpaneeltje draagt als naam: “De heiligen Livinus en Margareta van Antiochië”. Hier staat de heilige Livinus, prediker en patroonheilige van Gent. Hij houdt de tang vast waarmee zijn tong werd uitgerukt. Naast hem zien we de heilige Margareta van Antiochië. Ook zij werd gemarteld omwille van haar geloof. In de gevangenis streed ze met de duivel in de gedaante van een draak. De twee eiken paneeltjes zijn vermoedelijk afkomstig van een huisaltaar. De stijl en het formaat sluiten aan bij de Vlaamse miniatuurkunst van de vijftiende eeuw. (gegevens: Website MSK)
Nog in het MSK bevindt zich het drieluik “Kanunnik met de heilige Livinus (links), De maagschap van de heilige Anna (midden), Schenkster met de heilige Elisabeth (rechts), De Annunciatie (gesloten)”. De kunstenaar komt uit de omgeving van Meester van de Familie van de Heilige Anna. De datering is tussen 1500 en 1510.
Pieter Paul Rubens (1577-1640) was de meest invloedrijke kunstenaar die zich specialiseerde in dramatische voorstellingen. Hij schilderde in de jaren 1633-1635 in opdracht van de jezuïeten in Gent het doek De marteling van de H. Livinus. In tegenstelling tot het Lam Gods worden de personages niet langer in een rustige, vaak biddende, houding afgebeeld. De rustige houding ruimt plaats voor dramatische actie. Na een reeks van omzwervingen maakt De marteling van de H. Livinus deel uit van de verzameling van het Koninklijk museum voor Schone Kunsten in Brussel. Belangrijk voor de spirituele impact van het schilderij is het feit dat het oorspronkelijk werd gemaakt voor de door de jezuïeten aan de heilige Livinus toegewijde kerk in Gent.
Zowat alles in Sint-Lievens-Houtem draait rond de legendarische Heilige Livinus: de Houtemse jaarmarkt die nu werelderfgoed is, de lokale bedevaarttradities en de Romaanse kerk met praalgraf, relieken en schilderijen. Aan de rechterkapel in de kerk hangt een reusachtig schilderij met als titel ‘De Martelie (oud-Nederlands voor ‘marteling’ -red) van Livinus’. Met enige twijfel werd het schilderij vroeger toegeschreven aan de 17de-eeuwse religieschilder Abraham Janssens maar de Houtemse gemeentearchivaris Jan Mertens ontdekte onlangs de oorspronkelijke schilderdatum op het kunstwerk. ‘Omdat het kunstwerk dringend een opfrisbeurt nodig heeft, ging ik het inspecteren’, zegt Mertens. In een donkere passage onderaan zag ik de datum 1663 staan. Aangezien Abraham Janssens al in 1632 overleed, kan hij de schilder niet zijn. Alles wijst nu in de richting van schilder Antoon Van Den Heuvel (1600-1677). (uit het Nieuwsblad van 26 augustus 2013)
Zoals reeds eerder gezegd bevinden zich in de O.L.Vrouw-Sint Pieterskerk in Gent zich twee schilderijen van Gerard Seghers (1591-1651): “De Heilige Livinus geneest een stervende vrouw” en “De Heilige Livinus geneest een bezeten vrouw”. In het eerste schilderij zien we de H.-Livinus, Sint-Lieven, in bisschoppelijke gewaden, bijgestaan door diakens, een stervende vrouw zegenen en daarna genezen. De andere figuren, twee vrouwen en drie mannen, die het tafereel vol verbazing gadeslaan, zijn 17deeeuws gekleed. Op de achtergrond ligt een landschap. Ook al richt de H.-Livinus zich naar de vrouw, toch is het schilderij verticaal verdeeld in twee. In het tweede schilderij voorstelling drijft de Gentse heilige een duivel uit een bezeten vrouw die door twee mannen wordt vastgehouden. De demon vliegt uit de mond van de vrouw en de omstanders staren hem na. Alle ogen kijken naar de duivel die de vrouw verlaten heeft. Op de achtergrond, een landschap. Kreupelen en zieken smeken barmhartigheid af. (website http://docplayer.nl/56028481-Onze-lieve-vrouw-sint-pietersabdijkerk-gent...)
---------------
Op de website van https://www.zwinstreek.eu/geschiedenis/heemkundige-kringen/zoeken-in-pub... vonden we heel veel interessante informatie over onze heilige Livinus. Het artikel werd geschreven door Marc De Meester en Jan Lavaert.
Zoals ook rond de kerk van de heilige Catharina er kapelletjes zijn met de levensverhalen van Sint-Catharina en Sint-Markoen, zo zijn er ook rond de kerk van Sint-Niklaas in Westkapelle kapelletjes, maar dan over de heilige Livinus. Zoals u kunt zien zijn het er niet zeven zoals bij Sint-Catharina maar wel vijf. Hierover het volgende uittreksel.
De Livinusommeqanq te Westkapelle
Eduard Lagace, pastoor te Westkapelle van 1905 tot 1912, had de wens om een ommegang rond de kerk in te richten met zeven kapelletjes ter ere van Sint-Livinus waarop taferelen uit het leven van de heilige zouden afgebeeld worden. Voor de Eerste Wereldoorlog was er in Elverdinge reeds een ommegang met zeven statiën van Sint-Livinus en de toeloop was daar toen zeer groot, vooral op St.-Pietersdag, toen duizenden bedevaarders naar Elverdinge stroomden.
Uiteindelijk werd dit in Westkapelle pas uitgevoerd in 1953 onder Leo Carbonez, pastoor te Westkapelle van 1947 tot 1960. Toen werden er vijf Livinuskapelletjes opgericht, met vijf taferelen uit het leven van Sint-Livinus:
Livinus wordt bisschop gewijd
Livinus beschermt de vissers
Livinus bekeert de Vlamingen
Livinus geneest de zieken
Livinus wordt gemarteld
De vijf reliëfs werden gebeeldhouwd door Michiel Poppe.
De ommegang van Livinus voorbij de vijf Livinuskapelletjes tijdens de negendaagse van de heilige Livinus vond nog plaats tot ca. 1960. Sint-Livinus werd in Westkapelle aangeroepen tegen reuma en allerhande andere lichaamskwalen. Vooral de vissersvrouwen van Heist kwamen bidden om zijn bescherming voor hun mannen op zee.
Op de affiche van 1 september 1953 met de aankondiging van de negendaagse plechtigheid ter ere van de heilige Livinus in Westkapelle staat vermeld dat Sint- Livinus een "bijzondere patroon tegen flerecijn - rhumatismus - lamheid - koortsen - maagpijn - lijdende ogen en andere pijnlijke kwalen'' was. De negendaagse plechtigheid startte op 12 november en eindigde op 20 november. Op 12 november, feestdag van de heilige, was er een plechtige hoogmis ter ere van Livinus. Op de zondag van de novene werd de ommegang ter zijner ere gehouden en tijdens de negendaagse plechtigheid werd er ook een "solemneel jaargetijde" voor de afgestorven leden van de Broederschap van de H. Livinus gezongen. Op de laatste dag van de novene (20 november) was er een gezongen mis ter ere van de heilige Livinus namens de broederschap. Op de affiche stonden ook alle uren waarop de verschillende missen op al de dagen van de novene plaatsvonden en er werd ook op vermeld dat er na de verschillende diensten gezegend ging worden met de relikwie van de heilige Livinus. Dit kon ook tijdens het jaar op vraag van bedevaarders.
Op zes kleine getypte fiches, gevonden achteraan in een boekje met als titel "Nader bij U", staan de gebeden die bij elke statie werden uitgesproken. Dit boekje werd gevonden in de sacristie van de kerk in 1994. De datum van het opmaken van deze fiches en de periode van het gebruik ervan zijn onbekend. Mogelijks werden de fiches getypt door Firmin Latruwe, pastoor te Westkapelle van 1977 tot 1989.
Hieronder de teksten op deze fiches:
1° kapel: De H. Livinus wordt tot aartsbisschop gewijd
Bid voor ons, H. Livinus
Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
laat ons bidden: Barmhartige Jezus,
geef ons door uw oneindige verdiensten, de genade
om naar het voorbeeld van de H. Livinus, een heilig leven te leiden
in de staat waartoe gij ons geroepen hebt; gij die leeft en heerst in de
eeuwen der eeuwen. Amen.
2°kapel: De H. Livinus beschermt de vissers en helpt de noodlijdenden.
Bid voor ons, H. Livinus
Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
laat ons bidden: Algoede God, wij bidden U, door de verdiensten
van de liefdadige bisschop Livinus,
geef ons de genade van liefdadigheid, opdat wijzelf in onze lichamelijke
of geestelijke nood,
zoveel te eer verhoord en verlost
zouden worden. Door J.C.O.H. Amen.
3°kapel: De H. Livinus verkondigt het christendom geloof in onze streken.
Bid voor ons, H. Livinus
Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
laat ons bidden: Almachtige God, op voorspraak
van de H. Livinus, apostel van Vlaanderen, smeken wij om de genade
het woord Gods met aandacht te aanhoren en er ons leven naar te
leiden. Door J.C.O.H. Amen.
4°Kapel: De H. Livinus geneest allerhande ziekten.
Bid voor ons, H. Livinus,
Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
Laat ons bidden:
Barmhartige God, wij smeken u door de talrijke verdiensten van de H. Livinus, geef aan de zieken die hier komen bidden, de gunst van genezing,
opdat zij in het tijdelijke ondersteund en geholpen,
te meer naar de eeuwige goederen zouden trachten te streven.
Dit vragen wij U door J.C.O.H. Amen.
5°Kapel: De H. Livinus sterft de marteldood.
Bid voor ons, H. Livinus
Opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
Laat ons bidden:
Goede Jezus,
die door uw dienaar de H. Livinus, veel wonderen hebt gedaan, wij bidden U, door de verdiensten van sint Livinus' marteldood, geef, als het hun zalig is genezing aan de zieken en noodlijdenden die hier komen bidden.
Gij die leeft in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Slotgebed
Laat ons bidden:
Verleen ons Heer,
door de verdiensten van de H. Livinus, aartsbisschop van Schotland en apostel van Vlaanderen, dat wij verlost mogen worden van alle kwalen en onze tong altijd weerhouden van kwetsende of ongepaste woorden, maar ze gebruiken om U te loven en onze evennaaste te helpen.
Dit vragen wij U door J. C. O.H. Amen."
---------------
In het vorige artikel schreven we over de verering van de heilige Livinus in Westkapelle en een rondgang met kapelletjes. Maar niet alleen daar werd hij gevierd. In dezelfde bron van verleden week (zie achteraan dit artikel) vinden we het volgende:
Ook in Elverdinge bij leper werd Livinus vereerd. Hier verwierf men rond 1800 een houten reliekborstbeeld van hem en rond de Sint-Petrus- en Pauluskerk wordt hier elk jaar van 29 juni tot 9 juli de Livinusommegang gehouden. Deze ommegang bestaat uit zeven staties waarvan de laatste in de kerk gelegen is. Deze staties werden in 1890 opgesteld door Ch. L. Billau, pastoor van Elverdinge. Op een van deze reliëfs staat afgebeeld hoe Livinus met zijn afgeslagen hoofd in zijn handen wegloopt. Pastoor Billiau stelde ook een handboekje op waarin naast een korte levensbeschrijving van Sint-Livinus, ook de manier van ommegang doen en de litanie van de heilige Livinus beschreven staan. Een exemplaar van dit boekje bevindt zich in de collectie van Museum Sincfala te Knokke-Heist (zie foto). In Elverdinge bestaat er ook al lang een broederschap van Sint- Livinus. Boven het altaar in de kerk van Elverdinge bevindt zich een glasraam met de heilige Livinus. Tevens is er een borstbeeld van hem aanwezig.
Naast Elverdinge en Westkapelle is er ook een Livinusommegang in Houthave. Deze bestond uit vijf kapelletjes rond de parochiekerk ter aanroeping van de heiligen Livinus en Apollonia. Er is ook een altaar van de heilige Livinus. En ook in Zonnebeke kent men een Livinusverering met een kapel.
Uit het Noordfranse Merck-Saint-Lievin, nabij Saint-Omer, zijn zestiende-eeuwse koperen medailles bekend waarop Livinus is afgebeeld met zijn kenmerkende attribuut: de tang met de uitgerukte tong.
In de Zeeuwse stad Zierikzee werden in de zestiende eeuw straffen uitgesproken tot een bedevaart naar Sint-Lieven in Gent. Van geen enkele andere stad in Zeeland of Vlaanderen zijn dergelijke strafbedevaarten naar Livinus bekend. De verklaring hiervoor is dat Livinus de patroonheilige van de stad Zierikzee was en de plaatselijke kerk, de Sint-Lievensmonsterkerk, aan de heilige was gewijd. Van deze kerk is nu nog alleen een deel van de toren overgebleven. Aan deze kerk was ooit een kapittel van kanunniken verbonden, die in de vijftiende eeuw relieken van Sint-Livinus zou hebben gekregen van de Sint-Baafsabdij in Gent. Zijn feestdag op 12 november werd toen ook gevierd in Zierikzee en in de zomer werd zijn reliek in de jaarlijkse ommegang van Sint-Lieven meegedragen.
In de Sint-Servaaskerk te Maastricht bevindt zich een klein zilveren reliekhoofdje met daarin een van de tanden van Livinus. Deze reliekbuste dateert van het midden van de veertiende eeuw en was een geschenk van de abt van de Norbertijnen van Tongerlo. Hoe deze abdij aan de relikwie was gekomen, is onbekend. In de zeventiende eeuw werd naar een ontwerp van Peter Paul Rubens een zilveren reliekbuste van Livinus gemaakt voor de Sint- Baafskathedraal. In de kerken van Elverdinge en Ramskapelle bij Nieuwpoort, bevinden zich nog negentiende-eeuwse reliekborstbeelden van Livinus. Het is duidelijk dat de latere Livinus-reliekbustes teruggaan op een oude traditie van een Livinus-borstbeeld. Het borstbeeld van Sint-Livinus in de kerk van Westkapelle past dus ook in deze traditie.
Sint-Livinus werd aangeroepen tegen hoofdpijn, zoals alle heiligen die onthoofd werden of een hoofd op de arm dragen[. Hij werd ook ter hulp geroepen voor de genezing van reuma, jicht, kanker, verzweringen en blindheid[. Ook voor de genezing van paarden en de bescherming van varkens werd hij ingeroepen.
De attributen waarmee Livinus vrijwel steeds wordt afgebeeld zijn een tang met een uitgerukte tong in en soms ook met honden die zijn tong verscheuren[, wat verwijst naar het verhaal dat men hem in Houtem zijn tong uitrukte. Het uitrukken van de tong staat symbool voor de pogingen van de heidenen om de christelijke boodschapper het zwijgen op te leggen.
Bron: https://www.zwinstreek.eu/geschiedenis/heemkundige-kringen/zoeken-in-pub....
---------------
In het vorige artikel kon u lezen dat bedevaarten in verband met de heilige Lieven regelmatig voorkwamen in het verleden. De belangrijkste bedevaart van de heilige Lieven is echter reeds lang geleden. Ze stond in verband met de overbrenging van de relikwieën van de heilige Lieven vanuit Sint-Lievens-Houtem naar Gent. Dit was gebeurd op 28 juni van het jaar 1007. Elk jaar zou de heilige Lieven opnieuw naar ‘zijn grond’ in Sint-Lievens-Houtem terugkeren om van daar in plechtige processie terug naar Gent te worden gebracht. Het hele gebeuren was eigenlijk georganiseerd en gefinancierd door de Sint-Baafsabdij.
Van de twaalfde en dertiende eeuw zijn er weinig getuigenissen over bekend. Hoe de processie er in de periode vóór het einde van de 14de eeuw uitzag, wordt niet door archivalia gedocumenteerd. Zonder al de betaalde activiteiten en ingrediënten die er tegen het einde van de veertiende eeuw waren bijgekomen, was de optocht wellicht zeer sober, wat ongetwijfeld de sleutelpositie van de abdij en haar vertegenwoordigers nog meer in de verf zette. Het lijkt er zelfs sterk op dat, met uitzondering van de groep gelovigen die de stoet volgde, alleen de Bavolingen de ceremonie leidden. Naderband zou de Sint-Baafsabdij een deel van haar bevoegdheid, zoals het omringen en dragen van het reliekschrijn, delen met de leden van de Sint-Lievensbroederscbap, maar zelfs dan bleef zij prominent aanwezig in de processie en de andere sacrale rituelen.
Zoals wij uit de kostersnota en -rekeningen kunnen aflezen, begonnen de plechtigheden rond Sint-Lieven in de maand juni al op 25 juni, wanneer men op de vooravond de heilige wekte. Pas met het terugplaatsen van het reliekschrijn op de daarvoor bestemde plaats in de abdijkerk op de zondag na de processie van 28-29 juni, eindigde het ceremoniële gebeuren. De abdijkerk was steevast het decor voor de opening en het slot van de opeenvolgende plechtigheden, en het was de abdijgemeenschap die de meeste van die vieringen leidde. Dat gold grotendeels ook voor de diverse manifestaties in Sint-Lievens-Houtem zelf, waar de abdij als grootgrondbezitter, patronaatsbeer en feodaal heer eveneens een thuismatch speelde. Het was en bleef in de eerste plaats een processie van en voor de abdij.
Na de Sint-Baafsabdij was het vooral de Sint-Lievensbroederschap die de processie mee hielp kleuren. Haar ontstaan wordt pas expliciet geattesteerd met de goedkeuring van haar statuten in 1283/84 maar gaat mogelijk terug tot het einde van de 12de eeuw. Ten laatste in het begin van de 15de eeuw was deze broederschap ontdubbeld in een buiten- en een binnenafdeling. Beide verenigingen hadden een eigen bestuur, maar toch bleef een aantal zaken gemeenschappelijk, zodat het wellicht te ver gaat om deze instellingen als volkomen aparte corporaties te zien. Heel veel informatie over hun organisatie, samenstelling en werking is er niet, zodat wij er geen duidelijk zicht op hebben hoe de broederschap met haar twee afdelingen zich profileerde in en betrokken was bij de organisatie van de processie.
Het lijkt er sterk op dat de buitenafdeling haar leden vooral rekruteerde onder alle niet-Gentenaars, waartoe dus ook de inwoners van het Sint-Baafsdorp behoorden, terwijl de binnenafdeling de stad Gent tot haar rekruteringsgebied mocht rekenen. Aangezien dit echter wellicht een te groot onevenwicht in de ledensamenstelling veroorzaakte, werden leden van een aantal ambachten en neringen aan de buitenafdeling toegevoegd. Het ging hierbij zeker om zij die actief waren als schiplieden, wolwevers, scheepmakers, tijkwevers, kuipers, metselaars, pijnders en verseviskopers.
Slechts vanaf de 15de eeuw zien wij dat de broederschap instaat voor het dragen van de fiertel buiten het Sint-Baafsdorp en buiten Sint-Lievens-Houtem. Blijkbaar ging die taak dan specifiek naar de versevissers van de buitenafdeling, zoals in de kostersnota staat. In een vonnis van 11 juni 1505 beslechtten de Gentse schepenen een aanslepend conflict tussen enerzijds de abdij en de baljuw van het Sint-Baafsdorp, en anderzijds de beide afdelingen van de Sint-Lievensbroederschap betreffende de vraag wie van beide de voorrang zou krijgen in de processie. De schepenen oordeelden dat bij het uitdragen van de fiertel op 28 juni de baljuw, de proost en de overige leden van de Sint-Baafsabdij tot aan de Sint-Jorispoort, die de grens vormde van het Sint-Baafsdorp, naast en voor de fiertel mochten rijden. Zij deden immers de tocht te paard. Vanaf dan werd hun plaats ingenomen door de dekens van de beide broederschappen. Bij het binnentreden van de Sint-Baafsheerlijkheid te Sint-Lievens-Houtem was de ereplaats opnieuw voorbehouden aan de mannen van Sint-Baafs. Hetzelfde scenario gold bij de terugkeer en dit zo zij van ‘oudts danof ghecostumeert’ zijn. Verder droegen de leden van de broederschap die mee opstapten in de processie toortsen, de twee touwen die aan het reliekschrijn werden vastgebonden en vaandels. Beide afdelingen beschikten ook over een eigen groep muzikanten die op verscheidene momenten de plechtigheden opluisterde. Al in de 14de eeuw (1321 en enkele daaropvolgende jaren) kreeg de broederschap vrijstelling van accijns op de drank die zij verbruikte o.a. tijdens hun reyse tHoutem.
Vanaf het begin van de 15de eeuw vinden wij de ‘ghesellen die met Sente Lievin te Houtem metten calfvelle ommegaen’ terug. Hun aanwezigheid op de festiviteiten begon al vanaf de vroege ochtend van de 27ste juni. Het lijkt er sterk op dat de 'gezellen van het Kalfsvel' ondergebracht waren bij de buitenafdeling van de Sint-Lievensbroederschap. Dat de benaming van het kalfsvel verwees naar een politiek charter dat de rechten van de stad Gent beknotte, lijdt weinig twijfel, gezien wat wij weten voor andere steden, maar op welk stedelijke oorkonde van die aard zij precies alludeerde, is volkomen onduidelijk. In elk geval moet het gaan om een uitbeelding die op een of andere manier de spot dreef met deze vorstelijke oorkonde. Dat er in een middeleeuwse processie een groep optrok die een spel vertoonde of opvoerde met een politiek geladen betekenis, was kenmerkend voor laat-middeleeuwse processies. Het is dan ook wellicht niet verwonderlijk dat na de bestraffing van de opstand in 1469 de gezellen van het Kalfsvel tijdelijk van het toneel verdwenen. Deze combinatie van gegevens wijst er dan ook op dat de broederschap van Sint-Lieven duidelijk een bepaald politiek engagement vertoonde en dat zij de Sint-Lievensprocessie gebruikte om haar boodschap aan de man te brengen.
Het feit dat Karel V in 1540 niet alleen de Sint-Lievensprocessie, maar in hetzelfde artikel meteen ook de beide afdelingen van de Sint-Lievensprocessie afschafte, laat dan ook niets aan de verbeelding over. Ook zij werden door de landsvorst geviseerd, omdat zij in hun activiteiten opkwamen voor bepaalde stedelijke rechten. Vanwege de duidelijke vertegenwoordiging en de prominente aanwezigheid van een aantal ambachten en neringen binnen de broederschap en bij de processie kan men daarbij denken aan de mogelijkheid dat deze opkwamen voor hun voorrechten in het kader van het stedelijk bestuur en voor het behoud van hun privilegies tegenover de landsheer.
Deze bijdrage is grotendeels overgenomen uit Paul Trio: ‘Handel en wandel met een heilige: organisatie van en deelnemers aan de laatmiddeleeuwse Sint-Lievensprocessie vanuit de Gentse Sint-Baafsabdij naar Sint-Lievens-Houtem (tot 1540), in: Handelingen der Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks 61, 83-104, 2007. Het volledige artikel is te raadplegen via de website van de universiteit Gent: ojs.ugent.be › hmgog › article › view
---------------
We lezen verder in het artikel van verleden week het volgende:
Verder nam, ten laatste vanaf het begin van de 15de eeuw, een delegatie van Koolkerke en Oedelgem, twee dorpen in de buurt van Brugge, deel aan de Sint-Lievensprocessie en de daarbij aansluitende plechtigheden tijdens die dagen in juni. In 1493 mochten ze ook de fiertel dragen van de Brabantpoort naar de Steenpoort, maar het is niet duidelijk of dit eenmalig was of dat de vermelding een bestaande toestand weergaf. Dat deze twee dorpsgemeenschappen zich in deze processie als een duidelijk herkenbare groep manifesteerden, is op het eerste gezicht heel vreemd, al is er voor Oedelgem een mogelijke verklaring. De naam Oedelgem duikt op in juni-augustus 1381, toen daar onderhandelingen plaatsvonden tussen Gent en de Vlaamse graaf. Was de Gentenaars daar zo een joviale ontvangst te beurt gevallen, dat zij de mensen uit dit dorp een vooraanstaande plaats in de processie gaven?
In de processie stapten ook vier duiveltjes op, waarvan verondersteld kan worden dat ze dansten of de hel uitbeeldden. Men vindt een dergelijke groep in de late middeleeuwen vaak terug in processies in de Lage Landen, waar het plastisch uitbeelden van geschiedenissen (tableaux vivants) en bijbelse taferelen en het opvoeren van toneelstukjes in snel toenemende mate het processiebeeld ging kleuren. Maar van dat alles- de schamele voorbeelden van de duiveltjes en de gezellen van het Kalfsvel niet te na gesproken - was er niets te zien gedurende de Sint-Lievensprocessie.
Deze processie sloot dus niet aan bij de algemene ontwikkeling van het processiewezen in de Nederlanden. Elders mochten de belangrijkste stedelijke processies steevast rekenen op belangrijke financiële steun van de stedelijke overheid. Wijken, gilden, broederschappen, ambachten en gelegenheidsgezelschappen werden er door zulke remuneratie toe aangezet om zich als groep te manifesteren en de stadsprocessie (soms meerdere) mee vorm te geven. Het was voor de stad een ideale kans om zich zowel ten opzicht van de buitenwacht als van haar inwoners te profileren. Maar bij de Sint-Lievensprocessie was er niets van dat alles: de stad blonk er eerder uit door afwezigheid. Zo af en toe waren er wel betalingen voor deelname aan de processie, zowel voor de Sint-Lievensbroederschap in de 14de eeuw, als voor enkele ambachten en neringen in de 16de eeuw, maar deze bleven zeer beperkt qua omvang en qua duur. Op organisatorisch vlak had de stad dan ook weinig of niets in te brengen. Alleen had de stedelijke overheid vanaf 1469 bekomen, wellicht mede onder druk van Karel de Stoute, dat de inrichtende macht van de processie toelating moest krijgen van de stad voor het dragen van de heilige.
In feite bleef het stadsbestuur zich voornamelijk engageren voor deelname aan de O.L.V.-processie naar Doornik, waarvoor zij dan ook een ruim budget vrijmaakte. Wellicht lag het feit dat de Sint-Lievensprocessie een broeihaard kon vormen van oproer en verzet - niet alleen tegen het vorstelijke gezag, maar ook tegen de zittende magistraat - aan de basis van de eerder afzijdige en afkeurende, en allerminst stimulerende houding van de stedelijke overheid. Bovendien lag de leiding van deze processie in handen van de Sint-Baafsabdij, een machtige kerkelijke instantie, die wellicht niet graag gezien zou hebben dat een wereldlijke macht de organisatie naar zich toe zou trekken om in toenemende mate het verloop ervan te bepalen. Helemaal afzijdig blijven kon het stadsbestuur echter ook weer niet. De stadsbestuurders blijken hun opwachting te maken bij het binnenkomen van de processie uit Sint-Lievens-Houtem, al is de kostersnota niet heel nauwkeurig wat dat betreft. Dit ontvangstcomité liet zich dan een maaltijd serveren. Iets anders was natuurlijk de controlefunctie die de stadsmagistraat uitoefende. In het kader daarvan trokken al vrij vroeg in de 14de eeuw twee schepenen van de keure mee met de processie om een oogje in het zeil te houden. Mogelijk waren de troebelen uit 1301 daartoe de aanleiding. De aanwezigheid van de baljuw van Sint-Baafsdorp in de processie had mogelijk een soortgelijke reden, al was hij natuurlijk ook een notabele, wat op zichzelf voldoende reden was om uitgenodigd te worden om mee te stappen.
Ten slotte waren er de vele anonieme gelovigen, over wie wij te horen krijgen dat zij in groten getale waren. Blijkbaar ging vooral veel jong volk (longhers) mee, misschien ook wel begrijpelijk vanwege de afstand. Voor een zogenaamde tegenstelling tussen de processie van Sint-Lieven, die erg populair zou zijn geweest in de meer volkse milieus, terwijl de reële machthebbers eerder deelnamen aan het auweet, een soort militaire parade op halfvasten die uiting gaf aan 'de weerbaarheid van de stedelijke top- en middengroepen', bestaan er volgens ons onvoldoende bewijzen. Ook het auweet sneuvelde onder de mokerslagen van Karel V in 1540. Dat nogal wat mensen op wagens en zeker op paarden de processie mee volgden, duidt nu niet direct op de lagere bevolkingsgroepen. Evenzo wijst de kroniekschrijver van ca. 1541 op de diversiteit van de deelnemers. Men moet er rekening mee houden dat bij eventuele 'sociale' rellen de verantwoordelijkheid niet bij alle deelnemers van de processie lag. De machtige en rijke Sint-Baafsabdij zal waarschijnlijk een van de eersten geweest zijn om zich te distantiëren van dergelijke opstootjes die zich keerden tegen het wettelijke gezag. De Sint-Lievensprocessie zal dan ook net als alle andere laatmiddeleeuwse processie zowel rijken als armen, patriciërs en plebs hebben aangetrokken. Op dat vlak was er geen onderscheid tussen volks- en elitedevotie. De massale aanwezigheid van dagloners en andere ambachtslui was ongetwijfeld zeer uitgesproken, maar ook getalsmatig maakten zij een groot deel van de Gentse bevolking uit.
Deze bijdrage is zoals de vorige overgenomen uit Paul Trio: ‘Handel en wandel met een heilige: organisatie van en deelnemers aan de laatmiddeleeuwse Sint-Lievensprocessie vanuit de Gentse Sint-Baafsabdij naar Sint-Lievens-Houtem (tot 1540), in: Handelingen der Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks 61, 83-104, 2007. Het volledige artikel met alle voetnoten is te raadplegen via de website van de universiteit Gent: ojs.ugent.be › hmgog › article › view
---------------
Het artikel dat we de vorige weken uitvoerig overgenomen hebben kent als besluit het volgende: De bedevaart van Sint-Lievens-Houte naar Gent was eigenlijk niet de zaak van de stad Gent, maar wel van de abdij van Sint-Baafs. Bij deze bedevaart voelde het volk van Gent en daarbuiten zich betrokken. Dit is verschillend tegenover alle andere steden in de Nederlanden, waar het stadsbestuur zich financieel en organisatorisch achter de bedevaart zette. Als voorbeeld hiervan is er de Heilig Bloedprocessie in Brugge.
Zo werd de Lievensbedevaart uiteindelijk een uiting van rebellie tegen de overheid. Het is dan ook te verstaan dat Keizer Karel uiteindelijk de processie verbood in 1540. Dit ging trouwens samen met de opheffing van de Sint-Baafsabdij.
De Sint-Lievensbedevaart heeft nog materiële sporen nagelaten in onze stad. Iedereen kent natuurlijk de Sint-Lievenstunnel en de Sint-Lievenspoort. In Wikipedia vinden we het volgende over de Sint-Lievenspoort.
De plaats bevond zich in de middeleeuwen ten zuidoosten van de stadskern op "het Zand", een zandige hoogte tussen de Oude Schelde die net ten westen in noordelijke richting naar de stad stroomde en de Neerschelde, die iets ten oosten weer in zuidelijke richting de stad verliet.
In de 13de eeuw breidde de stad Gent uit en de stadsomheining reikte nu tot aan het Scheldeken, een van de verbindingen in west-oostrichting tussen Oude Schelde en Nederschelde. De Vijfwindgatenpoort werd hier de stadspoort. In de 14de eeuw werd de stad nog vergroot en ook het Zand en de heerlijkheid Ravenschoot werden ingelijfd. De stadsomheining kwam nu nog een halve kilometer verder zuidwaarts te liggen en de Vijfwindgatenpoort verloor alweer zijn functie. Een verdedigingsgracht werd in 1378-1384 gegraven tussen de Oude Schelde en Nederschelde: de Keizersvest. Hier kwamen nu twee nieuwe poorten, namelijk de Keizerpoort en de Sint-Lievenspoort, opgericht in 1384.
De Sint-Lievenspoort werd naar de Gentse beschermheilige Sint-Lieven genoemd. Door deze poort liep een weg naar Sint-Lievens-Houtem, vroeger een belangrijke bedevaartsweg. De weg stak het water over en sloot toen onmiddellijk aan op wat nu de Hundelgemsesteenweg is.
In de 16de eeuw werden de omwallingen op verschillende plaatsen uitgebouwd en versterkt. De Sint-Lievens- en Keizerpoort kregen in 1578 een bolwerk en ten westen van de Sint-Lievenspoort verdedigde het Leysenbastion de plaats waar de Schelde de omwallingen binnenkwam.
Aan het einde van de 18de eeuw werden de omwallingen afgebouwd en in 1860 verdwenen ze helemaal. In de 20ste eeuw kwam een nieuwe brug aan de Sint-Lievenspoort en in 1972 verdween die eveneens toen nabij deze plaats de snelweg E3 (nu B401) de stad in kwam. De Sint-Lievenspoortstraat verloor zo haar functie als invalsweg.
Voor wie er meer van wil weten de volgende link: https://www.gent-geprent.com/stadspoorten/tweede-wal/sint-lievenspoort. Op deze site vindt u een hele reeks afbeeldingen van de Sint-Lievenspoort en de geschiedenis ervan.
---------------
Reliek van de Heilige Livinus in de Sint-Niklaaskerk van Westkapelle
Over de relieken van Heilige Lieven hebben we in deze artikelenreeks nog niet systematisch gesproken. In dit artikel willen we daar verder op ingaan. Als hij werkelijk bestaan heeft zouden daar toch materiële overblijfselen van moeten zijn.
De reliekenkwestie begint eigenlijk reeds heel vroeg en is het begin van de verering van de heilige Lieven. In 1007 immers worden de relieken van de Heilige Lieven overgebracht naar de Sint-Baafsabdij. Vanaf dan is er de jaarlijkse bedevaart tussen Gent en Sint-Lievens-Houtem, en dat tot in 1540.
De relieken van Livinus bevonden zich in het reliekschrijn van Livinus dat jaarlijks (vanaf 1007 tot 1540) vanuit de Sint-Baafsabdij te Gent naar Sint-Lievens-Houtem werd overgebracht. Daarnaast bezat de Sint-Baafsabdij nog een verguld zilveren beeld van Livinus met enkele relieken en een grote reliekschrijn ook een kostbare reliekhouder van Livinus in de vorm van een arm. Deze zal wellicht uit de dertiende-veertiende eeuw gedateerd hebben.
Van het hoofd van de heilige Lieven is er echter geen sprake. Een dergelijke voor de hand liggende reliekhouder voor de schedelrelikwie van de door onthoofding om het leven gekomen Livinus wordt nergens vermeld in de beschrijvingen van die roemruchte processie die keizer Karel V in 1540 rigoureus afschafte. De bewaard gebleven relieken- en kostbaarhedeninventarissen van de Sint-Baafsabdij, die werden opgemaakt in de late veertiende eeuw, in 1479, 1483 en 1495 maken, zoals reeds benadrukt, geen melding van een 'hoofd' of een reliekborstbeeld (= een borstbeeld met de relieken in) van Livinus.
De relieken en kostbaarheden van de Sint-Baafsabdij werden na 1540 overbracht naar deze 'nieuwe' Sint-Baafskerk, die in 1559 kathedraal werd. Tijdens de beeldenstorm van 1566 ging wellicht al een en ander verloren en zeker ook bij de confiscatie in de jaren 1578-1579 (ten tijde van de Calvinistische republiek in Gent), toen ondermeer de reliekschrijnen van Livinus en van Bavo ingeleverd moesten worden. In die jaren zullen ook het Livinusbeeld en de reliekarm ten onder zijn gegaan.
Dat echter al in de veertiende eeuw enkele partikels, ook van het hoofd, van Livinus naar elders waren verdwenen, blijkt uit een klein zilveren reliekhoofdje van deze heilige, dat nog altijd wordt bewaard in de kerkschat van de Sint-Servaaskerk te Maastricht. In dit reliekhoofdje zit een van de tanden van Livinus. De reliekbuste uit het midden van de veertiende eeuw was een geschenk van de abt van de Norbertijen van Tongerloo. Hoe deze abdij aan de relikwie was gekomen, is onbekend.
Blijkbaar waren ook de Jezuieten, die hun kerk in de Volderstraat hadden (gebouwd in 1621), in het bezit gekomen van relieken van Livinus en werden die in een voetstuk of piedestal van het borstbeeld geborgen. Niemand minder dan Rubens maakte het ontwerp voor de indrukwekkende zilveren reliekbuste. Zo werden de vernielde reliekhouders van de in Gent zo populaire heilige vervangen door een imposante opvolger en niet ontoepasselijk, in de vorm van een reliekhoofd. In 1773 werd de Jezuïetenorde opgeheven. In de verkoping van geconfisqueerde goederen op 5 mei 1777 werd het borstbeeld gekocht door de Sint-Baafskathedraal, waardoor de relieken van Livinus weer terug in bezit waren gekomen van de rechtstreekse opvolger van de St.-Baafsabdij. Niet voor lange tijd echter. In de turbulente periode die de Franse Revolutie bracht, ging het borstbeeld met de relieken van Livinus spoorloos verloren.
In Elverdinge bij leper werd omstreeks 1800 een houten reliekborstbeeld van de heilige verworven. Ook in Ramskapelle bevindt zich een negentiende-eeuws reliekborstbeeld.
Een relikwie van de heilige Livinus voor de kerk van Westkapelle werd aangevraagd aan de bisschop van Brugge. Het was toen volop de periode van de neogotieke restauraties en daarin paste ook de vernieuwde aandacht voor de reliekenverering van de eigen lokale Vlaamse en middeleeuwse heiligen. De reliek werd verkregen op 12 maart 1875. De relikwie bevond zich in de kerk in een ronde zilveren negentiende eeuwse reliekhouder.
Sint-Livinus was de patroonheilige van de stad Zierikzee en de plaatselijke kerk, de Sint-Lievensmonsterkerk, aan de heilige was gewijd. Van deze kerk is nu nog alleen een deel van de toren overgebleven. Aan deze kerk was ooit een kapittel van kanunniken verbonden, die in de vijftiende eeuw relieken van Sint-Livinus zou hebben gekregen van de Sint-Baafsabdij.
In de zeventiende eeuw werd naar een ontwerp van Peter Paul Rubens een zilveren reliekbuste van Livinus gemaakt voor de Sint- Baafskathedraal.
De Sint-Michaëlkerk in Sint-Lievens-Houtem is op het eerste zicht een gewone achttiende-eeuwse parochiekerk. Archeologische bewijzen van de Karolingische oorsprong zijn de ondergrondse restanten van het westwerk en de transepten. In de late vijftiende of vroege zestiende eeuw werd een reliekschrijn van Livinus vervaardigd voor achtergebleven of van de Sint-Baafsabdij teruggekregen Livinusrelieken. Op een van de korte zijden van het zwaar gerestaureerde schrijn is Livinus als bisschop afgebeeld. Het schrijn met de relieken van de Heilige Livinus wordt nu bewaard in de recent gerestaureerde zuidelijke traptoren met gotische muurschilderingen in kapellen die uitgaven op de zijbeuken maar nu zijn verscholen achter barokaltaren.
Zoals blijkt uit dit artikel zijn kostbare relieken verloren gegaan. Toch zijn er her en der overgebleven. Bij een recent bezoek aan het bisdom Gent toonde E.H. Kanunnik Ludo Collin een aantal relieken van de Heilige Lieven. Een daarvan is een groot stuk been, dat via via in het bisdom is terecht gekomen in de zeventiende eeuw. In 2007 werd dit been meegedragen in de viering van de overbrenging, juist duizend jaar geleden, van Sint-Lievens-Houtem naar Gent. Verder zijn er nog enkele kleine omslagen met een reliek.
(Het eerste deel van dit artikel is bijeengesprokkeld uit : KREEG DE ONTHOOFDE EILIGE OOK EEN RELIEKHOOFD? Over bedevaarten naar Sint Lieven, pelgrimstekens en reliekbustes. De auteur ervan is Jos Koldeweij. Het is te vinden op https://doi.org/10.21825/hmgog.v61i1.438. Andere gegevens zijn her en der op internet bij elkaar gesprokkeld.)
---------------
Onze artikelenreeks over de heilige Lieven nadert stilaan zijn einde. Op het programma staat er nog iets over muziek die in verband staat met onze heilige. Maar nu willen we het nog eerst hebben over een aantal voorwerpen die in verband staan met bedevaarten of verering van de heilige Lieven. Zoals in het vorige artikel reeds werd aangegeven citeren we daarom uitvoering uit het artikel van Jos Koldeweij, KREEG DE ONTHOOFDE EILIGE OOK EEN RELIEKHOOFD? Over bedevaarten naar Sint Lieven, pelgrimstekens en reliekbustes. De auteur ervan is Jos Koldeweij. Het is te vinden op https://doi.org/10.21825/hmgog.v61i1.438.
Pelgrims die naar Gent kwamen om Livinus te vereren en de bedevaartgangers die vanuit Gent naar Sint-Lievens-Houtem trokken en in het midden van de zestiende eeuw zij die Lieven vereerden in de Gentse Sint-Janskerk, waren als gebruikelijk gemotiveerd om een vroom souvenir of aandenken te verwerven van hun bezoek aan de heilige. Niet alleen kon daarmee de herinnering aan de bedevaart levendig worden gehouden, ook zou de afbeelding van de heilige hen onderweg en later thuis beschermen en geluk brengen.
Na 1540, toen de devoties uit de Sint-Baafsabdij waren overgegaan naar de tot Sint-Baafskerk herdoopte Sint-Janskerk, werden daar Sint-Lievenstekens verkocht blijkens de rekeningen van de kerkfabriek. Uit archivalische bronnen weten we ook dat dit in de tweede helft van de zestiende eeuw zowel bedevaartvaantjes waren als pelgrimstekens. De papieren vaantjes en de loden pelgrimstekens ('loon tacken') werden afgenomen van een drukkersgast van de weduwe van de Gentse drukker Guislain Manilius, 'wonende te Putte, naest de Gulden Schale inde Duve'. Het huis heette 'De Duve' en lag in de Gentse wijk 'Putte'. Gedrukte bedevaartvaantjes van Sint-Lieven uit Gent zijn niet overgeleverd.
Bovendien werden in de Sint-Baafskathedraal aan de kanunniken en anderen, zoals zangers en muzikanten, bij vervulling van hun (liturgische) plicht presentieloodjes uitgereikt die op een later moment verzilverd konden worden. Deze loodjes, in de vorm van 'enkele' en 'dobbellooden', zijn archivalisch gedocumenteerd, maar nog niet teruggevonden. Ze bestonden in twee varianten, namelijk met de beeltenis van de beide in de abdij hoog vereerde heiligen, de patroon Sint Bavo en de gevierde Livinus. De laatste werden aangeduid als meslooden van Sinte Lieven.
Bedevaartvaantjes gewijd aan Livinus van meer recente datum zijn wel overgeleverd, niet uit Gent maar wel uit Sint-Lievens-Houtem en uit Elverdinge bij leper, waar omstreeks 1800 een houten reliekborstbeeld van de heilige werd verworven.
Ook pelgrimsinsignes van Livinus waren tot kort geleden onbekend. Wel zijn al langer zestiende-eeuwse koperen medailles herkend uit het Noordfranse Merck-Saint-Lievin, niet ver ten zuiden van Saint-Omer gelegen. De heilige is hier volgens zijn standaard iconografie weergegeven: als bisschop, met kruisstaf en met zijn meest kenmerkende attribuut, de tang met de uitgerukte tong.
Kort na 1990 werden, in het kader van een nieuwe catalogus van de collectie toegepaste kunst en kunstnijverheid in Museum Boijmans Van Beuningen te Rotterdam, de daar bewaarde pelgrimstekens opnieuw nauwkeurig bekeken. Een van de tot op heden nauwelijks opgemerkte ontdekkingen was de identificatie van een insigne dat tot dat moment niet kon worden geduid: op de voorzijde troont Livinus, op de keerzijde is zijn reliekschrijn afgebeeld. De iconografie is, eenmaal herkend, overduidelijk: bisschop, kruisstaf, tang met uitgerukte tong. De keerzijde toont het schrijn op een draagbaar, ongetwijfeld de reliekkist (de fiertel) die tot 1540 jaarlijks heen en weer ging vanuit de Gentse Sint-Baafsabdij naar Sint-Lievens-Houtem. Het opschrift op de keerzijde luidt op de banderol boven het schrijn: S. LIEVEN, terwijl nog niet opgelost is wat eronder staat. Zeker niet uitgesloten is dat in de Gentse drukkerij van Manilius in 1574-1575 deze insignes werden gegoten in dan inmiddels behoorlijk oude gietmallen, die gezien de vorm van het pelgrimsteken en de stijl van de voorstellingen rond 1500 zullen zijn gesneden.
Aanzienlijk ouder, vermoedelijk uit tweede helft veertiende eeuw, moet een ander Livinus-insigne zijn dat door de Archeologische Dienst in Hoom (Noord-Holland) werd opgegraven. Het insigne toont het hoofd van een bisschop, geplaatst in een gotische omkadering. De buste staat als het ware op drie bollen en daaronder is op de lijst een opschrift aangebracht, dat net leesbaar is: + CAPUT LIVIN(I + ). De duiding is ondubbelzinnig. Het insigne verwijst naar het hoofd van Livinus, niet ongepast voor een door onthoofding om het leven gekomen martelaar.
Tenslotte kan hier nog een ander type bedevaartsouvenir van Sint Lieven aan de orde worden gesteld, dat met Sint-Lievens-Houtem in verband moet worden gebracht. In 1991 publiceerde Willy Braekman ( 1931-2006) twee houten lepels, die een oude herkomst in zijn geboortedorp, Sint-Lievens-Houtem, hebben. De buxushouten (in de volksmond 'palmhouten') lepels zijn 24 en 20,5 em. lang en fijn gesneden. Bij beide wordt de steel beëindigd met het vaste en karakteristieke attribuut van Livinus: de afbeelding van een nijptang met daarin geklemd de tong van de heilige. Wellicht dat deze lepels gebruikt werden bij het tot zich nemen van water uit de bron te Sint-Lievens Houtem, die daar volgens overlevering onder de staf van de heilige Livinus was ontsprongen. Braekman haalde twee teksten aan die onmiskenbaar de relatie leggen tussen lepels, pelgrimage en Livinus, terwijl er ook afbeeldingen zijn die als visuele bron laten zien hoe pelgrims zich tooiden met een lepel als insigne.
Livinuslepels
Een mooi voorbeeld van dit laatste is een detail op de geschilderde panelen van het altaarstuk dat een broederschap, met vele Nederlandse kooplieden als lidmaten, omstreeks 1490 schonk aan de St.Annenkapelle, de 'capella brabantinorum', in de Karmelietenkerk te Frankfurt.) Een van de afgebeelde arme pelgrims op het in Antwerpen gesneden en geschilderde retabel draagt tussen twee schelpen een duidelijk herkenbaar Adrianusinsigne uit het Oostvlaamse Ninove.
Een ander draagt een vooralsnog onherkenbaar insigne tussen opnieuw twee schelpen; bovendien heeft deze een houten lepel op zijn hoed gestoken. Die is uiteraard niet te duiden als een Livinuslepel, maar bewijst wel dat het fenomeen van de pelgrim getooid met een lepel bekend was.
De teksten die Braekman traceerde, verbinden de lepels en de Livinuscultus heel direct. De eerste dateert uit de jaren dertig van de zestiende eeuw en beschrijft hoe vrolijke pelgrims terugkeerden in Gent na bet jaarlijkse uitstapje naar Sint-Lievens-Houtem met de Livinusrelieken. Thuis deelden ze aan 'vrouwen, meisjes en anderen' devotionalia uit die ze van de heilige Lieven hadden meegebracht, met name 'vele houten en tinnen lepels, de meeste van hout, zorgvuldig en mooi bewerkt en met besneden stelen'. Het tweede citaat is van de Gentse chroniqueur Marcus van Vaernewijck die beschreef hoe in juni 1567 het schrijn van Livinus uit de Sint-Baafsabdij naar de Sint-Janskerk werd overgebracht. Dat was anders dan vroeger, schrijft hij, toen men de jongelui uit Houtem zag terugkomen 'up haer bonetten met lepelen besteken ... '.
Vermoedelijk moet een in het Munt- en Penningkabinet van de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel bewaard tinloden speldje in de vorm van een lepeltje waarvan de steel bestaat uit de figuur van een zegenende bisschop, op grond van het voorgaande ook worden geïdentificeerd als een Livinus-insigne. Want hoewel er geen andere voorbeelden bekend zijn, is het zeker niet onwaarschijnlijk dat er naast houten en tinnen lepels ook tinloden lepelspeldjes als deze waarop de heilige was afgebeeld, werden verkocht als aandenken van een bedevaart naar de relieken van de heilige Livinus en met name naar de Sint-Lievensbron in Houtem. Livinus' meest herkenbare en belangrijkste attribuut, de tang met de uitgerukte tong (verwijzend naar zijn marteling), ontbreekt hier echter.
---------------
Veel facetten van de heilige Lieven zijn reeds aan bod gekomen. In dit artikel willen we iets vertellen over de band tussen de heilige Lieven en muziek. Eerst zullen we iets vertellen over een componist, Matthaeus Pipelare, en daarna over zijn muziek.
Wikipedia heeft over hem het volgende te vertellen
De componist Matthaeus Pipelare was een Brabantse polyfonist, componist en dirigent. Uit zijn naam hebben sommige wetenschappers menen te kunnen afleiden dat hij of zijn vader een stadsspeelman zou zijn geweest.
Leven
Over Pipelare is niet veel bekend. Anders dan vele andere Vlaamse polyfonisten, van wie vele naar Italië, Spanje of elders zijn getrokken, schijnt hij nooit de Nederlanden te hebben verlaten. Men neemt aan, dat hij afkomstig was uit Leuven en geboren is tussen 1440 en 1455. In het Regionaal Archief Dordrecht wordt vermeld dat Meester Matheus Pypelair op 5 november 1482 als koster van de Grote Kerk van Dordrecht wordt aangesteld, maar het is aannemelijk, dat hij daarnaast ook de functie van "zangmeester" heeft bekleed. Ook in een akte van 1 juli 1486 wordt hij genoemd. In die tijd werd de functie van koster vaak gecombineerd met een muzikale functie, zoals organist of zangmeester.
Men weet dat hij uit Antwerpen (stad) kwam, toen hij in 's-Hertogenbosch een betrekking kreeg. Naar alle waarschijnlijkheid is Pipelare dus voor korte tijd van Dordrecht naar Antwerpen gegaan.
Misschien heeft Pipelare in de jaren 1460 of 1470 in de stad Gent een ambt gehad, iets waar zijn Missa de Sancto Livino, op wijzen kan (de heilige Lieven is een van de Gentse patroonheiligen). Het valt op dat Pipelare zoals de uit Gent afkomstige Jacob Obrecht enkele missen heeft geschreven die van verschillende cantus firmi gebruikmaken.
Werken
Pipelare geldt als een buitengewoon begaafd en veelzijdig componist wiens werk naar het oordeel van Ornithoparchus uit de fontein van de kunst voortgesproten is. Hij beheerste elk genre met evenveel verve. Hij schreef in vrijwel alle vocale vormen van zijn tijd : missen, motetten en wereldlijke liederen in de talen van de Nederlanden. Instrumentale muziek is van hem niet bekend. De sfeer van zijn muziek varieert van lichte, wereldlijke liederen tot somber gestemde motetten, verwant aan die van zijn tijdgenoot Pierre de la Rue, getuigend van doorvoelde melancholie.
Vele manuscripten zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan, maar elf volledige missen bleven tot op heden bewaard, alsmede 10 motetten en 8 liederen. De liederen zijn zowel in het Frans als het Nederlands.
Zijn mis van de heilige Livinus: Missa Floruit egregiis infans Livinus
De mis die Pipelare gecomponeerd heeft voor de viering van de heilige Livinus is reeds onderwerp van verscheidene studies. Over een van deze studies, waarvan de korte inhoud te vinden is op internet (In Praise of Spurious Saints: The "Missae Floruit egregiis" by Pipelare and La Rue ; M. Jennifer Bloxam; Journal of the American Musicological Society; Vol. 44, No. 2 (Summer, 1991), pp. 163-220) vinden we de volgende korte inhoud.
“De heiligencultus oefende in de latere middeleeuwen een grote invloed uit op de liturgie en de cantus planus (eenstemmig Gregoriaans gezang) van de rooms-katholieke kerk, omdat de afzonderlijke kerken de lokale tradities van de liturgie en de cantus planus ontwikkelden om de heiligen te vieren die bepaalde gemeenschappen dierbaar waren. Deze studie onderzoekt een bijzonder mooi voorbeeld van het kruispunt van liturgie, zang en polyfonie, geïnspireerd door de verering van heiligen in de late Middeleeuwen. De introductie van een nieuwe lokale heilige, Livinus, in de liturgie van de stad Gent in de elfde eeuw vormt het uitgangspunt voor het onderzoek, dat een nieuw ontdekt corpus van ter zijner ere introduceert, met name een berijmd Officie, bewaard in manuscripten die de twaalfde tot en met de zestiende eeuw beslaan. De componist Mattheus Pipelare (ca. 1450-c. 1515?) selecteerde uit dit corpus van cantus planus maar liefst zestien gezangen voor opname in zijn vierstemmige Missa Floruit egregiis infans Livinus; de identificatie van deze tot nu toe onbekende cantus firmi geeft een frisse kijk op de herkomst, de stijl en de structuur van deze opmerkelijke mis, die een muzikale historiek blijkt te hebben die verwant is aan andere veelvoudige cantus firmus-missen uit die periode, met name die van Jacob Obrecht.”(vertaling uit het Engels)
In 2011 werd de mis uitgevoerd door Cantus Modalis in Utrecht. Op internet vinden we een omstandige beschrijving (zie: http://www.cantusmodalis.org/component/content/article/42-courses-2010-1...). Auteur van dit uitgebreid artikel is dr. Rebecca Stewart. Hierin vinden we onder andere het volgende:
“Men neme een bekende 15e-eeuwse Gentse abt en een al even bekende Gentse heilige die beide een geheim met zich mee dragen, voege daarbij een geheimzinnige mis van een componist wiens levensloop eveneens in nevelen gehuld is, en men heeft een programma dat - hoe kan het ook anders - geheel in het teken van geheimen staat.
Raphaël de Marcatellis (1437-1508) de abt van de beroemde St. Bavo-abdij te Gent, was immers een buitenechtelijke zoon van Hertog Philips de Goede van Bourgondië. Van Livinus, beschermheilige van diezelfde St. Bavo, is men niet zeker of hij wel echt heeft geleefd. De Missa Floruit egregius infans livinus in actis van de Vlaamse componist Matthaeus Pipelare ten slotte, is in feite het grotendeels 12e-eeuwse officium voor Livinus geplaatst in een 4-stemmige ordinariummis. … De vier stemmen van deze mis belichten om beurten - en soms zelfs tegelijkertijd - aspecten van het levensverhaal van St Livinus terwijl de resterende begeleidende stemmen de woorden van het mis-ordinarium zingen.
Het grootste geheim is echter dat deze mis mogelijk niet alleen het verhaal van deze heilige zelf heeft willen vertellen, maar wellicht ook dat van een belangrijke figuur uit de omgeving van Pipelare. Volgens dr. Klaas van der Heide, een specialist op het gebied van de symbolisme van multi-textuele composities in Bourgondië in de tijd van Keizer Maximiliaan, zou Pipelare's bijzondere, en vernuftig geconstrueerde Missa de Sancto livino wel eens het best bewaarde geheim van dit weinig bekende genre kunnen bevatten. Volgens hem zou de Vita van St. Livinus, en dan met name die gedeelten daaruit die Pipelare selecteerde voor zijn mis, door de componist zijn gebruikt om belangrijke momenten in, en aspecten van het leven van De Marcatellis kunnen zijn. In het laat-middeleeuwse denken speelden geheimen en verborgen verwijzingen een grote rol en wat was er nu mooier dan het verhaal van De Marcatellis te vertellen middels dat van zijn eigen schutspatroon? De aanleiding tot het componeren van dit verhaal zou dan de wijding kunnen zijn van De Marcatellis tot Bisschop van Rhosus (in Klein Azië) op 8 augustus 1487 te Brugge.
Ondanks haar ingewikkelde structuur is de Missa de Sancto Livino, waarschijnlijk mede vanwege de gelegenheid waarvoor Pipelare haar mogelijk componeerde, een levendige, vrolijke mis die ook de luisteraar van nu nog kan boeien. Pipelare's mis blijkt inderdaad een meesterwerk te zijn, vol verborgen associaties en structurele vondsten, gecombineerd met een duidelijk gevoel voor drama dat tot uiting komt in de plotselinge veranderingen van metrum, tempo, modaliteit, stem-functie en Vita vertellers. Een minder opvallend maar uiteindelijk zeer bepalend structureel fenomeen is Pipelare's beslissing om één Livinus tekst te combineren met één specifieke mis-tekst. Vaak functioneert de ene tekst als symbolisch verrijking van de andere. Pipelare's gevoel voor de tekstbetekenis ging nog verder: in zijn keuze om een belangrijke mistekst zonder Livinus-verhaal te belichten, maar ook om minder geschikte teksten in de 'Credo' (zoals filium dei unigenitum, Et incarnatus est... sedet ad dexteram patris en Confiteor unum baptisma in remissionem peccatorium) gewoon weg te laten.”
---------------
Er is een boekje geschreven over het leven van de Heilige Lieven. We vinden het terug in een speciale jaarmarkt uitgave over het leven van deze Heilige. Deze werd aangeboden door de vereniging Heemkunde Houtem ter gelegenheid van Houtem Jaarmarkt 2018. Het kan gelezen worden op de website van deze vereniging: https://heemkundehoutem.files.wordpress.com/2019/02/jg-05-sint-lieven-ja....
We nemen uit hun website een deel van de inleiding over. Hopelijk kunnen we in de volgende weken het hele werkje aan u doorgeven, maar we wachten op de toestemming hiervoor.
Uit de website:
Het werkje
Dit bijzonder werkje, dat verscheen in 1958 als een Vlaams Filmke, uitgegeven door drukkerij Averbode, werd geschreven in 1958 door zuster Dionysia, alias zuster Denise, gewezen lerares in het Sint-Lievens-Instituut. Vele Houtemnaars hebben nog les Nederlands en Geschiedenis gekregen van deze, op 10 januari 2018, overleden zuster. Het verhaal leest vlot en komt ons bijna voor als het script van een toneelstukje, waarbij dialogen in de mond worden gelegd van de protagonisten.
Alhoewel het verhaal gebaseerd is op een fictieve heilige Livinus, moeten we er wel aan toevoegen dat het echter steunt op het heiligenverhaal van de heilige Lebuïnus van Deventer. Vele namen die voorkomen in de vitae van deze twee heiligen komen op veel plaatsen sterk overeen met elkaar, zij het dat bepaalde Saksische woorden of namen werden omgezet in het Latijn.
Deze vervalsing, alias ontdubbeling, van de figuur van Lebuïnus naar Livinus is te wijten aan de harde concurrentie tussen de Sint-Baafsabdij en de Sint-Pietersabdij van Gent. Deze strijd werd immers hevig gevoerd toen de Sint-Baafsabdij op de proppen kwam met de relieken van een zekere heilige Livinus die in Sint-Lievens-Esse zou zijn vermoord en in Houtem werd begraven. De kassa rinkelde en de toeloop vanuit Gent naar Houtem om deze ‘nieuwe’ heilige te bezoeken lag aan de basis van de huidige jaarmarkt. Intussen heeft de kerk reeds lang een standpunt ingenomen in deze abdijtwist en sinds het verschijnen van een wetenschappelijke studie die de vervalsing bevestigde, is hun oordeel, dat de figuur van Livinus, toch de patroonheiige van Gent, blijvend mag vereerd worden als Lebuïnus. What’s in a name.
(Een woordje commentaar: deze paragraaf lijkt ons niet helemaal juist. Zoals u kon lezen in de vorige bijdragen is het in het geheel niet zo duidelijk dat het gaat over een ‘vervalsing’. Dat het moeilijk is de verhalen over twee heiligen te ‘ontdubbelen’ is wel een feit. Kristian Helmholt spreekt in SEMAfoor, Jaargang 14,1 blz. 9-14 over “De heilige Siamese tweeling Lebuinus en Livinus van Saksen”)
De auteur
Zuster Denise, de auteur van dit boekje, werd geboren in Den Haag op 1 maart 1915 als Martha Fonteyn en is gestorven in Waasmunster op 10 januari 2018. Als 18-jarige trad ze binnen in het klooster van de Liefdesdochters van de Verrezen Zaligmaker te Sint-Niklaas. Deze kloostergemeenschap, gesticht in 1790 door Maria-Catharina Tyvaert, wiens ouders bezweken waren aan een besmettelijke ziekte, droeg als naam ”Ziekendochters van de Verrezen Zaligmaker". Op 10 februari 1810 kreeg deze nieuwe Congregatie de goedkeuring van Mgr. De Broglie, hetgeen op 25 maart werd bevestigd door een keizerlijk besluit als de ”Liefdedochters van de Verrezen Zaligmaker". Vanaf 1858 kreeg deze stichting, in navolging van de Heilige Vincentius de Paul, wiens spiritualiteit de zusters trachten na te leven, ook de zorg toebedeeld over de jeugd en met name de weesjes, welke in die tijd zeer talrijk waren. Stilaan vond deze jonge congregatie haar weg. Ze groeide en bloeide, kende hoogten en laagten, voor-en tegenspoed. Vrome vrouwen traden toe tot “De congregatie van de Liefdezusters van de Verrezen Zaligmaker".
Reeds kort na het intreden in 1933 als kloosterzuster werd zuster Denise vanuit het klooster in Sint-Niklaas naar Sint-Lievens-Houtem gestuurd om er les Nederlands en Geschiedenis te geven in het toenmalige “Technisch Instituut Sint Lieven”.
Op 43-jarige leeftijd vond zuster Denise het nodig een boekje te schrijven, over het leven van de heilige Livinus, de patroon van de school waarin ze les gaf. Nadat het middelbaar onderwijs in deze school niet meer werd aangeboden, werden deze studies overgenomen door het Onze Lieve-Vrouw van Lourdesinstituut in Grotenberge dat nu behoort tot de campus Grotenberge van het Zottegemse Onze-Lieve-Vrouwcollege. Na haar op pensioenstelling ontfermde ze zich nog over de mindervaliden in het rusthuis Sint Michaël te Essen. In 2007 kwam ze nog eens naar haar geliefd Sint-Lievens-Houtem om hier de Livinusfeesten mee te maken.
---------------
Inleiding
Zijn leven vanaf zijn geboorte tot aan zijn komst naar Vlaanderen
Over het groene, vochtige Ierland regeerde in het jaar 580, koning Coloman. Hoelang hij daar reeds heerste en wanneer hij juist stierf, dat vertelt de kroniekschrijver niet maar wel dat in het jaar 580 aan het hof van koning Coloman een jongetje werd geboren. Het was geen koningszoontje, maar zijn ouders, Theagnus en Agalmia, waren naaste bloedverwanten van de koning en daarom verbleven ze aan zijn hof.
Rond de geboorte en de jeugd van dit kindje hebben brave mensen vele legenden geweven. We delen ze mee zoals wij uit hun oude kronieken vernamen. Theagnus en Agalmia waren zeer vrome mensen, eenvoudig en goed voor de armen. De nacht vóór de geboorte van hun eerste kindje daalde een witte duif uit de hemel neer en ze liet uit haar bek drie druppels melk vallen op de lippen van de toekomstige moeder. Daarna verdween ze in een lichte straal. Dat was, zegde men, het zinnebeeld van de deugden die het kind zouden sieren. Het boorlingske werd gedoopt door zijn oom, de aartsbisschop van Edinburg, de latere Heilige Menalgus, en genoemd naar de Heilige Lieven, bisschop van Dublin en martelaar.
De kleine jongen groeide op, leerde praten, lopen en bidden lijk alle andere kinderen. Bidden deed hij liefst van al, want zijn brave moeder leerde hem, dat dit het voornaamste was. Vader zocht voor hem een bekwaam leermeester. Deze kwam natuurlijk uit een klooster, want in die tijd waren het alleen de monniken die met hun neus in de boeken zaten. Koningen voerden oorlog of bestuurden het land en arme lieden moesten werken voor een beetje eten. Benignus, de leermeester, kwam dan waarschijnlijk uit een van de grote kloosters van Bangor of Clonard waar duizenden monniken leefden en studeerden en werkten. Lieven zal dus wel een goede opvoeding gekregen hebben.
Er staat ook geschreven dat de kleine Lieven, toen hij negen jaar oud was, twee mannen genas die van de duivel bezeten waren: de ene had drie mannen gedood ; de andere zijn eigen vrouw en zijn kinderen. De voedster van de jonge prins werd dodelijk ziek. Het is een hopeloos geval. “Roep Lieven”, smeekt ze. Eer Lieven daar is, is Salvia een lijk. Lieven bidt tot God en Salvia staat levend op.
Overal wordt er over hem gesproken maar Lieven onttrekt zich aan alle eerbewijzen, want hij is bang voor de hovaardij, de venijnige zonde, die de heiligste daden en de verhevenste werken van naastenliefde vergiftigt.
Zijn ouders sterven vroeg. Als ze dood zijn, trekt de jonge Lieven met enkele makkers: Folliaan, Kiliaan en Helius zich terug in een woeste streek om er te leven als de oude kluizenaars. Zij voeden zich met fruit en kruiden. Koning Coloman echter had graag een wijze raadsman bij zich gehad. Hij dacht aan Lieven en liet hem overal opzoeken. Zo kwam Lieven uit de stilte terug in het drukke gedoe van het hof, want hij wilde de koning niet teleurstellen. Nauwelijks is hij echter in zijn kamer, op het kasteel, of een engel verschijnt en zegt hem dat hij naar Engeland moet vertrekken, waar Augustinus, de Benedictijn, door Paus Gregorius de Grote werd aangesteld, om de Angelsaksen te bekeren. Vergezeld van zijn drie vrienden, vertrekt hij op staande voet. Als ze aan de Ierse zee komen, vinden ze geen enkel vaartuig, dat hen kan overzetten. Dezelfde engel verschijnt en brengt de vier reizigers over de golven naar Engeland. Vijf jaar brengen ze door bij de apostel van Albion, die hen onderricht in de wetenschappen, de heiligheid en het apostolaat. 't Is hier ook dat Lieven, door Augustinus, priester gewijd wordt.
Nauwelijks weergekeerd in zijn vaderland, sterft oom Menalgus, de aartsbisschop, en Lieven wordt aangesteld om hem op te volgen. Hij geeft wat hij bezit aan de armen, bezoekt hen, verpleegt de zieken en is overal te vinden waar er nood is. In die tijd was Ierland als een bijenkorf, van waaruit de ijverige bijtjes vertrekken om honig uit de bloemen te puren. De bijtjes waren de geloofspredikers, die er op uit trokken, om overal het geloof te verkondigen. Aartsbisschop Lieven voelde ook die missionaris-roeping. Hij vertrouwde zijn bisdom toe aan de aartsdiaken Sylvanus en trok de zee over. Hij ontscheept in het land der Morinen maar trekt meer naar het noorden toe. In Gent verblijft hij enkele tijd eer hij zijn eigenlijke missionarisloopbaan begint.
Zuster Dionysa
Overgenomen uit ‘Vlaamse Filmpkens’ nr. 330, uitgeverij Averbode. Voor verdere informatie over de bron: zie het artikel van vorige week.
---------------
HOOFDSTUK I: Naar het missieveld
Het was een moeilijke en zware tocht van Gent naar het Land van Aalst. Dat vond Lieven ook, toen hij in 655 het op zich nam die streek te gaan veroveren voor Christus. De dikke, oude bomen stonden als zelfvoldane, rustige eigenaars, de voeten diep in de grond en de kruinen hoog en breed in de lucht. Die kruinen waren dooreengestrengeld zodat noch de maan, noch zelfs de zon konden zien wat er zich afspeelde onder het bladerdak. Venijnige netels, scherpe bramen en koppige hoge varens ontnamen alle vreemde indringers de lust om verder te gaan. Maar Lieven was niet de eerste de beste. Hij was een Ier. Hij wist wat hij wilde, en hij zou er geraken. Na zijn ontscheping in Vlaanderen begaf hij zich naar Gent en verbleef een maand in de abdij, waar Bavo kort te voren in geur van heiligheid was gestorven. De vrome Ierse bisschop droeg 30 dagen lang de H. Mis op, op het graf van de H. Bavo en dan trok hij er op uit.
Hij baande zich moedig een weg door het dichte woud. Eindelijk, na uren vermoeiende mars, vond hij een open plek. Er stonden enkele hutten. De takkenbossen, in een kring in de grond geplant, waren langs de buiten-en de binnenkant bedekt met leem; er stond een kegelvormig dak op van stro. Rondom die hutten lag vruchtbaar akker- en weideland. De bewoners kwamen nieuwsgierig buiten: ruwe kerels met achterdochtige loerende ogen, sluike, tot op de schouder afhangende, haren en vieze korte kleren van jute of dierenvellen; de blonde vrouwen met lange gevlochten haren en blauwe ogen, verstopten hun blote pagadderkens achter hun lange, uitgerafelde, ruwe kleren. Ze waren vuil als de donkere aarde, waarop ze sliepen.
De monniken van St.-Baafs hadden Lieven gewaarschuwd tegen die dieven, die eden aflegden en ze even gemakkelijk verbraken en die er zelfs niet voor terugschrokken hun tegenstrevers te vermoorden. Maar Lieven bezat niets dan de kleren die hij aanhad, een knuppel die hij van een boom had afgebroken om gemakkelijker te gaan en de blijde boodschap van God, die hij de mensen hier kwam brengen. Hij was dus niet bang voor die dieven. Hij vroeg geen eed en als men hem van het leven beroofde, dan leefde hij eeuwig bij God.
Lieven knikte de mensen vriendelijk toe, plantte zijn reisstok in de grond, maakte een kruis en begon te preken. Zijn woorden waren als zaad, dat neerviel op vers omgewoelde grond. De vrouwen waren het vlugst om te geloven, de mannen volgden, traag, aarzelend nog. Lieven bracht hen bij de heilige boom waarvoor ze gisteren nog in aanbidding neerknielden. Hij hing er een groot kruisbeeld in op, uit twee zware takken. Hij beloofde weer te keren en trok verder.
Tegen de avond vond hij een grote open plek. Rondom was het bos woester en onherbergzamer dan elders. In de weiden was het gras malser en op de akkers rijpte een veelbelovende oogst. «Houtem» heetten de bewoners hun vlek, naar het grote en rijke woud, dat hun hout gaf voor de bouw van hun hutten, stooksel voor de koude winter en wild dat de mannen met pijl en boog schoten.
Aan de ingang van het dorp hield Lieven stil. Hij was vermoeid van het verre gaan en zette zich neer op een omgehakte boomstam. Hij zag het bedrijf van de mensen. Huismoeders braadden, aan de opening van hun hut, het vlees aan de spit. De hongerige kinderen drentelden errond en van alle kanten kwamen de zware kerels, met hun bijl in de gordelkoord of hun boog over de schouder naar huis afgezakt. 't Was een schoon volk, sterk gebouwd, lenig en vlug met een open maar uitdagende blik. Lieven zat al dat gedoe van ver af te kijken.
Als de bewoners zich in hun hutten hebben teruggetrokken, wandelt hij het dorp door. Hij heeft honger en de geur van het gebraden vlees doet hem watertanden. Aan het einde van de plaats, uit een van de grootste en schoonste hutten, haast een huis, komt een vrouw buiten. Zij wil juist de bussels takkenbossen, bestreken met leem, voor de ingang van haar woning zetten om deze af te sluiten voor de nacht, als ze de vreemdeling bemerkt.
- Vrede zij met u, zegt Lieven, zou ik niet een stukje eten kunnen krijgen en wat verdorde blaren om op te slapen?
- Treed binnen en wees welkom, antwoordt de vrouw. Ze heet Caphraïldis en woont hier met haar man Bruno en hun kinderen. Haar zuster Berna woont ook bij haar in. Zij geeft te eten aan een jongen van een jaar of acht, die tast naar haar hand, als hij een vreemde stem hoort. De andere inwoners kijken benieuwd en wantrouwig de bezoeker aan.
- Weest niet bang, zegt Caphraïldis tot de kinderen, deze man zal u geen kwaad doen. Lieven lacht hen vriendelijk toe en groet Bruno en Berna. Hij kijkt langer naar de oudste jongen.
- Hij is blind, verduidelijkt zijn moeder, sinds drie jaar. Mijn zuster houdt zich met hem bezig, ik heb mijn handen vol.
Lieven gaat tot bij de blinde jongen. Hij slaat zijn ogen ten hemel en bidt. In traag gebaar heft hij zijn handen en zegent de knaap. Allen volgen de bewegingen van de vreemde man. Maar als Lieven zijn handen laat zakken, na de zegening, gaan de ogen van de blinde langzaam open, knipperen even in het licht van het vetlampje op de tafel en kijken dan rond:
- O, moeder, moeder, ik zie!
Allen staan verbaasd ! Maar Lieven begint te spreken, zacht en vurig, over God die mens werd en voor ons op het kruis stierf en in wiens naam hij de ogen van Engelbertus opende. Het eten blijft onaangeroerd, maar ze verzadigen zich aan de woorden van hun weldoener, die hun zielen gereed maakt om de heiligmakende genade te ontvangen. Die nacht slapen er gelukkige mensen, op hun bedden van stro en gedroogde bladeren, in het huisje van Bruno.
Zuster Dionysa
Overgenomen uit ‘Vlaamse Filmpkens’ nr. 330, uitgeverij Averbode. Voor verdere informatie over de bron: zie het artikel van twee weken geleden.
---------------
HOOFDSTUK II
Het zaad wordt gestrooid
's Anderendaags loopt het als een strovuurtje rond: “Engelbertus, de blinde jongen van Caphraïldis ziet.” Vrouwen troepen samen rond het huisje, mannen gaan schouderophalend naar hun werk, toch gluren ze, als ze voorbij het huisje van Bruno komen, eens binnen. Als een losgebroken vogeltje, huppelt Engelbertus buiten, kijkt naar de lucht, de bomen, de mensen.. Hij volgt de vogeltjes in hun vlucht en springt dan weer naar binnen om zijn weldoener te gaan vertellen wat hij zag. Er is geen ontkennen mogelijk. Iedereen kende de blinde jongen en iedereen ziet hem nu met klare kijkers alle beelden in zich opnemen.
Nu wensen ze de wonderdoener te zien. Lieven komt buiten en begint te prediken over Jezus en zijn verlossingswerk. Hij zal als ze willen, zegt hij, de blindheid van hun ziel genezen. Velen geloven de woorden van de heilige man en vragen om gedoopt te worden. Lieven belooft hen te dopen, als ze de nieuwe leer zullen kennen.
Enkele stappen van het huis van zijn gastheer plant hij een groot kruis. Daar zal hij alle avonden preken en met hen bidden. De mensen zijn tevreden en gaan blij weer naar huis. Wodan, Thor of Freia hadden nooit zulke wonderen bewerkt, als de God van de vreemdeling.
Een groepje mannen hebben van ver het gedoe gadegeslagen. Gerulph, de verloofde van Berna, is er bij. Hij voert het woord. Hij haat de vreemde indringer, die de gastvrijheid van Caphraïldis geniet. Hij heeft gezien hoe Berna aan de lippen van Lieven hing, toen deze vertelde van Christus, die op een kruis was gestorven. De worm van de jaloersheid knaagt aan zijn hart. De andere mannen hebben het ook niet op met Lieven, die beweert dat hun goden machteloos zijn.
- Waarom bleef hij niet in zijn land, zegt Gerulph, wij hebben hem niet geroepen.
- Maar de genezing van Engelbertus, protesteert Koenraad.
- Dat kan Thor ook, maar wij hebben het hem nooit gevraagd, antwoordt Folbrecht.
- Die Lieven verleidt onze vrouwen met zijn nieuwe godsdienst, raast Gerulph.
- Wij zullen het hem beletten, roept Folbrecht, wacht maar !
Ondertussen heeft Lieven zijn eerste onderricht geëindigd. De mensen zijn met een licht hart naar hun bezigheden weergekeerd en de missionaris trekt zich terug in de bossen. Wilde konijnen schieten schuw voor zijn voeten weg, fazanten vliegen op van hun nest. In de verte baant een ree zich een weg door 't kreupelhout en een everzwijn vlucht op zijn korte pootjes. Hier is het goed om te bidden. Lieven bidt tot God om de regen en de zon van Zijn genade opdat het zaad dat hij uitstrooide, kieme en groeie.
Als hij daar zo een hele tijd zit, hoort hij plots een geweldig gekraak van hout. Een reus van een kerel verschijnt voor hem. Hij ziet er ruwer en barser uit dan de andere mannen uit de streek. Zijn ogen zijn met bloed doorlopen en schuim komt uit zijn mond
- Lieven, dienaar Gods, roept hij, wat is er gemeen tussen u en ons ?
- Wat is dat ? mompelt Lieven. Wat betekenen die vreemde woorden ?
- Gij hebt u van ons rijk meester gemaakt, gaat de ander verder, en gij berooft ons van onze soldaten. Waarom houdt gij niet op ons te vervolgen? Indien gij ons hier verdrijft, zal het u berouwen.
Nu weet Lieven het. Het is de duivel die door deze man spreekt.
- Zwijg, satan, beveelt hij, verlaat dit schepsel van God en wacht u wel hem nog te schaden. Nauwelijks zijn deze woorden uitgesproken of de bezetene valt als een blok op de grond. Een uur lang blijft hij, als dood, liggen. Dan staat hij op, valt op de knieën voor de heilige man en dankt hem om zijn genezing. Lieven keert met hem naar het dorp terug en onderweg vertelt hij de man over de grote God, die macht heeft over de boze geesten.
De man geloofde en overal vertelde hij blijde over zijn wonderbare genezing. Zij die hun hart openzetten voor Gods woord, jubelden. De anderen knarsetandden van haat. Voortaan waren er twee partijen in het dorp.
Overgenomen uit ‘Vlaamse Filmpkens’ nr. 330, uitgeverij Averbode.
---------------
HOOFDSTUK III
De oogst rijpt
Bruno had aan zijn hut een kluis bijgebouwd. Dit was de verblijfplaats van de heilige zendeling. Van Houtem uit ondernam hij zijn missietochten. Vermoeid en hongerig kwam hij telkens weer bij de gastvrije Bruno en Caphraïldis. Hij kreeg er het beste uit de schapraai en men verbond zijn gekwetste voeten. Als Lieven niet uittrok om te preken, werkte hij samen met Bruno en enkele geloofsleerlingen aan een huisje, schoner en groter dan de andere hutten van het dorp. Dat zou de woonplaats worden van de God van Lieven. Hier zou de missionaris de H. Mis opdragen, dopen, huwelijken inzegenen en het volk onderrichten.
Van nu af kwamen ze hier 's avonds onder de leiding van Lieven, als hij thuis was of onder de leiding van Bruno, bidden. Vele mensen waren reeds gedoopt. Zij werden minder wraakzuchtig, zachter in de omgang en ze deelden de armen mee van wat ze bezaten. Dit verbitterde de verstokte heidenen nog meer. Berna bad en smeekte Gerulph zich te bekeren, 't was vergeefse moeite.
- Ik hou heel veel van u, zegde ze, maar toch zal ik nooit met u trouwen, indien gij de God van Lieven niet aanbidt.
Dit maakte Gerulph razend kwaad. Hij zwoer bij zijn vrienden:
- Wij moeten hem hebben.
Zij staken de koppen bijeen en beraadslaagden.
Als de gelovigen samen met hun priester gebeden hadden, bleef deze nog bidden. Dat had Gerulph dikwijls gezien als hij bij Berna kwam. Dan zouden ze hem eens leren verdeeldheid te zaaien in de streek, hun goden te trotseren en vreemde praktijken in zwang te brengen. Die avond ging Gerulph naar het huis van Bruno. Hij werd er goed ontvangen. Hij zat aan met heel de familie. Lieven was er ook en hij zat op de ereplaats. Voor en na het eten werd er gebeden en Gerulph zag dat Lieven niet zoveel at, als men van een volwassen man zou verwachten. Hij nam altijd de kleinste portie en hij dronk water, lijk de kinderen, terwijl de grote mensen appelwijn dronken. Na de maaltijd trok hij zich terug in zijn kluis tot het tijd zou zijn voor de avondonderrichting.
Gerulph moest met Berna mee naar het onderricht, dat hoorde bij het plan en als dan alles veilig was moest hij de bende, aangevoerd door Folbrecht, verwittigen. Berna was gelukkig omdat ze haar verloofde eindelijk had kunnen overhalen de preek bij te wonen.
Ze zat naast hem op een ruwe bank en bad vurig voor zijn bekering. Lieven haalde deze woorden van Christus aan:
- Indien uw vijand u op de rechterwang slaat, bied hem ook de linker. Indien hij uw mantel vraagt, geef hem ook uw kleed.
En hij sprak van Christus, die op het kruis bad voor zijn beulen. Gerulph hoorde dat allemaal aan, dacht aan het verraad en hoe straks zijn mannen Lieven zouden neerslaan. Hij voelde zich niets op zijn gemak midden al die biddende mensen en naast Berna, die al hoopte op zijn bekering. Hij wilde er onder uit trekken, maar de mensen zaten zo dicht opeengepakt en ze waren zo stil en ingetogen, dat hij ook bleef zitten en luisteren en zelfs onder de gebeden na de toespraak dierf hij zich niet verwijderen.
Lieven bad die dag speciaal voor de vijanden van het geloof. Als het kruisteken gemaakt was en allen opstonden, stootte Berna hem aan en beduidde dat ze hem iets te zeggen had. Hij vond niet onmiddellijk een uitvlucht en dierf zo maar niet zonder meer zijn verloofde verlaten.
- Drink no geen kroes wijn, bij ons, zegde Berna, toen ze buiten kwamen. Ik wilde u spreken. - Ik zal het kort maken, dacht Gerulph, Lieven bidt toch lang.
Hij ging dus mee binnen en Berna schonk hem wijn in.
Opeens weerklonk luid geschreeuw en getier. Folbrecht en zijn mannen hadden het teken van Gerulph niet kunnen afwachten. Als bezetenen stormden ze het primitieve kerkje binnen. Lijk de bende die Jezus gevangen nam, waren ze gewapend met stokken, bijlen en koorden. Folbrecht liep vooraan, hij leek wel een razende. Hij had een tang, daarmee zou hij de tong die Thor gelasterd had, uitrukken en ze voor de honden werpen. Die waren met het gespuis mee binnengelopen en sprongen wild tegen de huilende bende op. Lieven in zijn gebed verrast, stond op, keerde zich om en wilde de bende toespreken, maar als een roofdier greep Folbrecht hem bij de keel en sleurde hem buiten. Daar, in het licht van de volle maan, die nieuwsgierig over de hoge bomen loerde, rukte hij met de tang, de tong van de heilige uit de mond en wierp ze voor de honden. Maar deze liepen verschrikt weg, alsof ze een pak slaag hadden gekregen. De maan dook weg achter de bossen om zulk schouwspel niet te moeten zien. Een vurige zigzagflits bliksemde uit de hemel neer en trof de heiligschenners.
Dit alles was zeer vlug in het werk gegaan. Bruno, Caphraïldis, Gerulph en Berna waren buiten gesprongen. In het licht van de bliksem zagen ze de mannen neerstorten. Gerulph beefde als een riet. Had Berna hem niet weerhouden dan was hij ook bij de bende geweest.
Hij ziet Folbrecht, zijn vriend, met verwrongen trekken op de grond liggen, in zijn hand nog de tang met de tong van de heilige. De gelovigen, opgeschrikt door het rumoer en de kreten, verdringen zich rond Lieven, maar hoor, Lieven spreekt. Aan zijn mond is niets te zien:
- Broeders, vrienden, zegt hij, laat ons God loven. Die zijn dienaar heden op wonderbare wijze de tong heeft teruggeschonken.
Gerulph, de woeste, ontembare Gerulph weent. Hij valt op de knieën voor de zendeling en belijdt openbaar zijn schuld. Lieven doet hem opstaan en zegt dat hij God om vergiffenis moet bidden. Hij belooft hem de volgende dag naar zijn hut te komen. Die avond wordt er in de hutten nog lang naverteld over het dubbel mirakel. In de hutten van Folbrecht en zijn zestien trawanten heersen rouw en verslagenheid.
Wat gaat er nog allemaal gebeuren met die buitengewone man Lieven?
Overgenomen uit ‘Vlaamse Filmpkens’ nr. 330, uitgeverij Averbode.
---------------
HOOFDSTUK IV
Oogsttijd
Dagen kwamen en dagen gingen. Lieven was nu al een hele tijd in Houtem. Vele bewoners van het vlek en van de andere vlekken in de uitgestrekte bossen hadden zich bekeerd. Daarmee vermeerderde het werk voor Lieven. Overal moesten de mensen onderricht worden, doopsels toegediend en huwelijken ingezegend worden. En Lieven trok maar rond. Zijn rug kromde zich langzaam en zijn voetzolen waren hard van de vele dagmarsen. Maar hij dankte God, die zijn werk zegende.
Gerulph ook had zich bekeerd. Lieven had lang met hem gesproken. Daarna kwam hij regelmatig naar de onderrichtingen. Een week na zijn doopsel sloot hij met Berna een christelijk huwelijk. Lieven zegende het natuurlijk in en zat daarna mee aan de feestdis aan. Bijna gans het dorp vierde mee. Bruno had Gerulph geholpen een mooie, nieuwe hut te maken. Engelbertus had takkenbossen aangesleept. Berna was fier over haar huisje. 't Werd tijd dat ze in een eigen nestje ging want er zou weer een kindje komen bij haar zuster Caphraïldis en de ruimte was toch al beperkt. Nu ging ze nog dagelijks helpen tot het kleintje er was.
Maar Lieven had nog vijanden. Ze schreven al de mirakelen toe aan bedrog en toverij. Waar ze konden, vielen ze hem lastig. Ook de nieuwe christenen waren het voorwerp van hun plagerijen en hun spotlust. Lieven ging altijd maar verder het land in. Tot in Esse, dicht tegen het grote vlek Ninove, dat lag rond een burcht, was hij reeds geraakt. Overal vond hij volgelingen, doch ook vijanden, want de duivel spande al zijn krachten in om baas te blijven in de streek. Hij was woedend als hij terrein verloor.
Toen Lieven op zekere dag naar huis weerkeerde en hij dacht aan het vele werk dat hem nog wachtte en de nood aan helpers, sprong er een man voor hem. Het was Geeraard. Een maand geleden had Lieven zijn vrouw, Waldrada, gedoopt, tegen de wil in van de man, die een verstokte afgodendienaar was. Met zijn vrouw had Geeraard reeds afgerekend. Zij lag op haar rustbed vol builen en blauwe vlekken, van de vele slagen en in het hoofd had ze een diepe bijlwonde.
Nu was het de beurt aan Lieven, zegde Geeraard. Met opgeheven arm stond hij voor Lieven. Hij wilde toeslaan en 't zou geen kinderspel zijn, een slag van zo'n arm, als een smidshamer. Maar zie... de arm bleef opgeheven en Geeraard keek verschrikt naar boven. Zijn arm stak als een vaandelstok recht de lucht in en hoe hij ook moeite deed om hem te buigen of in te trekken, het was tevergeefs.
De grijnslach op zijn aangezicht verstarde en met een luide kreet, als van een gewond dier plofte hij neer voor de voeten van Lieven. Deze was heel de tijd kalm gebleven. Zijn mond prevelde aanhoudend gebeden. Reeds lang was hij bereid om te sterven.
- 't Is nog niet voor vandaag, murmelde hij, wanneer de arm van Geeraard versteef. De ongelukkige beleed ondertussen zijn zonden en beloofde beterschap en boete. Lieven zag dat het oprecht was, zegende hem en zegde:
- Geeraard, aanbid de Voorzienigheid van God, die u zo tot inkeer heeft gebracht. Uw vrouw heeft het lijden dat ze van u moest verduren, opgedragen voor uw bekering. God heeft haar offer aanvaard. Dank haar en wees goed voor haar want haar dagen zijn geteld.
Het was een heel andere man, die in zijn hut weerkeerde. Hij vroeg zijn vrouw vergiffenis en vertelde zijn wedervaren. Samen dankten ze God. Geeraard was goed en vriendelijk voor zijn vrouw. Hij voorkwam al haar wensen en zijn vrije tijd bracht hij door aan haar bed. Maar al zijn zorgen konden niet beletten dat de vrouw dag na dag verzwakte. De wonde aan haar hoofd was diep en wilde niet toegaan. Op zekere dag vroeg ze haar man Lieven te halen. Hij kwam en bracht Ons Heer mee. Eerst echter wilde Geeraard zelf biechten en gedoopt worden, zodat zijn vrouw gerust kon sterven. Samen ontvingen ze heel ernstig en diep godvruchtig de H. Communie. Waldrada kon nu gerust sterven. Ze schonk haar man nogmaals vergiffenis en haar ziel vertrok naar de hemel. Nadat Geeraard het lichaam van Waldrada aan de aarde had toevertrouwd, trok hij zich terug, dieper de bossen in, en leefde er boetvaardig tot aan zijn dood.
Een donkere nacht op het einde van oktober werd het kindje van Caphraïldis geboren. Het was een jongetje, schoon en gezond. Bruno had de kinderen 's avonds naar de hut van tante Berna gebracht. Deze keerde met haar schoonbroer weer om haar zuster Caphraïldis bij te staan in de moeilijke ogenblikken. De kinderen bleven bij oom Gerulph. Ze vonden het fijn, want ze hielden veel van hun oom. Hij vertelde hun vele oude verhalen van de druïden, die met gouden sikkels de marentakken gingen snijden en van mensenoffers die gebracht werden ter ere van Thor, Wodan en Freia.
-Vroeger, zo sprak hij, stonden er in de bossen overal beelden van de goden. De mensen gingen er voor knielen en er offers aan brengen. Niemand zou het gewaagd hebben ook maar een vinger naar die beelden uit te steken, want de goden, zo dachten de mensen, zouden hen straffen. Toen kwam Lieven. Hij vreesde de stenen goden niet en stootte ze van hun voetstuk. En ze bleven liggen, ze protesteerden niet en Lieven ondervond hun wraak niet, want ze leefden niet, ze konden geen wraak nemen.
- En nu naar bed, zegde nonkel Gerulph. De kinderen kropen op hun bladerbed en sliepen weldra in. 's Morgens kwam tante Berna hen uit hun dromen halen.
- Komt gij niet kijken naar het nieuw broertje, lachte ze. Wat waren ze vlug op. De opschik duurde niet lang. Met fris water wreven ze hun ogen uit, trokken hun vingers door de lange haren en ze waren weg. Van op enkele meters afstand hoorden ze het boorlingske wenen.
- 't Heeft goede longen, zegde oom Gerulph, die meegekomen was. Caphraïldis zat met de nieuwgeborene in de armen.
- Wat 'n mooi kindje ! riepen de kinderen in koor.
- En hoe gaat het heten ? vroeg oom Gerulph.
- Vader en ik hebben gedacht van hem de naam Brixius te geven, antwoordde moeder.
- Ja, dat is goed, zegde Engelbertus. Maar is ons broertje al gedoopt, moeder?
- Neen, Engelbertus, want Lieven is naar Esse en zal maar vanavond terug zijn.
- Mag ik hem tegemoetgaan, moeder, en hem vertellen dat wij een broertje hebben, smeekte Engelbertus.
- Zeg maar ja, moeder, hielp oom Gerulph, dan wordt hij een flinke man.
Zo trok Engelbertus op. Hij had vader al mogen vergezellen op de jacht. Hij had zelf ook al een boog en pijlen en vooraan in het bos mocht hij jagen op hazen of konijnen maar heel alleen was hij nog nooit ver in 't bos geweest. Hij stapte lustig door en keek zoveel hij kijken kon met zijn ogen, die zolang gesloten en dood waren, vóór de komst van Lieven, de grote, heilige man, waarvan hij Engelbertus zoveel hield. Hij had voor hen allen de hemel geopend en zou dit nu weer doen voor het nieuwe broertje.
Engelbertus moest voorbij twee hutten, die diep in het woud, op een afgelegen plek stonden. Hier woonden de broers Walbrecht en Meinzo met hun vrouw en kinderen. Ze zaten voor hun hutten en ze keken niet bepaald vriendelijk toen Engelbertus voorbij kwam. Toch groette de knaap hen, maar zette dan vlug zijn tocht verder. Na enkele tijd zag hij in de verte, tussen de bomen beweging. Hoe dichter hij kwam, hoe zekerder hij was dat het zijn weldoener, Lieven, was. Hij zag het eerbiedigwaardig grijs hoofd en de witte baard en 't was of hij voor de eerste maal zag dat Lieven een oud man was.
Engelbertus liep hem blij tegen en vertelde hem van het broertje en dat hij, als oudste, hem de boodschap mocht brengen. Lieven ook was verheugd. Caphraïldis en de haren waren steeds zo goed voor hem geweest dat hij hun al het beste toewenste. Zoveel zijn oude benen het hem toelieten, haastte hij zich het dorp te bereiken en de boreling te dopen. Als ze voorbij de hutten van Walbrecht en Meinzo kwamen, bemerkte Engelbertus dat de blikken waarmee de broers hen beloerden, geleken op die van een roofdier, dat zijn prooi gaat bespringen.
Heel de familie was blij dat de twee wandelaars behouden in Houtem terug waren. Er waren zo'n vreemde geruchten de laatste tijd. Lieven doopte nog dezelfde avond de kleine Brixius. Hij nam ook het peterschap waar en bad vurig over de dopeling. De maan stond hoog aan de hemel en de sterrekens flikkerden zo helder daarboven toen iedereen in het kleine huisje tegenover de kerk te ruste ging.
Overgenomen uit ‘Vlaamse Filmpkens’ nr. 330, uitgeverij Averbode.
---------------
HOOFDSTUK V
Koren op de dorsvloer
't Was in november. De lucht was grijs en koud en in de dichte bossen had de mist alle openingen gevuld. Toch was Lieven nog eens naar Esse gegaan. Een grote groep geloofsleerlingen bereidde zich voor op het doopsel. Lieven was tevreden over het volk ginder in de es-bossen. Zij waren leerzaam en minder woest dan in Houtem. Wel viel de weg hem elke keer zwaarder. Aan elke helling moest hij rusten. Zijn voeten gleden soms onzeker over de glibberige herfstbladeren, maar hij wilde zijn werk goed doen.
Hij had ook opgemerkt dat de woede van de hel verdubbelde naarmate het christendom veld won. Satan voelde zich verbannen uit de streken waar hij vroeger heer en meester was. Hij zou zich wreken, dat was zeker. Zijn slaven, de afgodendienaars, werden maar steeds driester. De christenen stoorden zich echter niet aan hen. Ze baden voor hun bekering, dat wisten die verstokte heidenen en het maakte hen dul van woede.
Lieven dacht daaraan als hij de lange weg ging, maar hij dacht ook aan al de ijver die de bekeerlingen aan de dag legden om de tien geboden te onderhouden. En dan het geluk van die mensen nu ze niet meer verlamd waren door de vrees voor de afgoden. Er stond nu ook reeds een kerkje in Esse en elke avond liep het vol volk. 't Werd al te klein en men sprak er reeds van een ruimer huis te maken voor God. Ja, Lieven mocht tevreden zijn over zijn werk. Kon hij maar een helper krijgen ! De oogst was groot, maar er kwamen geen werklieden om hem te helpen oogsten.
De mist was opgetrokken en de najaarszon scheen hoog en warm. De trekvogels waren al wel een heel poosje weg maar het bos was nog vol kleine geruchten: late bladeren fladderden naar beneden, druppels ploften zacht neer, takjes kraakten, mussen tsjielpten luid, konijntjes wipten voorbij en schoten in hun pijpen. Alles leefde. Lieven vond het er goed. Hij had er nog lang willen rondlopen maar het werk wachtte. Nog een laatste heuvel over. Van ver hadden kleine jongens hem gezien en een hele bende kwam hem tegemoet. Ze groetten hem blij en huppelden naast hem de weg terug. Het was te vroeg. De mensen waren nog aan hun werk en Lieven praatte wat met de kinderen. Die leefden de ganse dag in Gods vrije natuur en ze kenden elk vogeltje en elk bloempje. Ze vertelden al hun kleine vreugden en hun kinderverdriet aan de goede, oude man.
Hij luisterde geduldig en als zij zwegen, sprak hij, over het Kindje Jezus en moeder Maria en de bengels luisterden zo graag naar hem. Er waren geen scholen waar ze alles konden leren maar Lieven leerde hun de waarheden van de godsdienst in open lucht onder een hoge blauwe hemel. Dan kwamen de één na de ander, de geloofsleerlingen. Er waren grote, bonkige kerels bij en lange, pezige blonde vrouwen maar ook oude, gekromde ventjes en afgeleefde moedertjes, die heel hun leven dieren-beenderen aan een koordje om de hals gedragen hadden om bevrijd te zijn van ziekten en ongelukken en beschermd te worden tegen de wraak van de goden. Nu knielden ze allen neer en aanhoorden eerbiedig het woord van God uit de mond van zijn dienaar, Lieven.
Die dag sprak de ijverige missionaris met nog meer vuur en langer dan anders.
—Wanneer zullen we nu het doopsel ontvangen, vader ? vroeg een van de oude vrouwtjes, we hebben niet lang meer te leven en wij zouden gaarne sterven als kinderen van God.
—Gij hebt gelijk, Geertrui, antwoordt Lieven, ik ook word oud en elke dag kan de laatste zijn. Komaan, 't is wel laat maar ik zal u allen dopen. Gij zijt voldoende onderwezen.
Zo worden de doopleerlingen in de grote familie van de H. Kerk opgenomen. Gedoopten brengen water aan en nemen het peterschap waar. Er straalt een grote vreugde uit de ogen van de nieuwgedoopten en bij moeder Geertrui bollen de tranen van blijdschap over de gerimpelde kaken. Ze zweren allemaal met overtuiging de duivel af, en na de plechtigheid danken ze samen de Goede God, die ze «Vader» mogen noemen. Ze zouden nog lang willen blijven bidden maar morgen komt er weer een dag van hard labeur, daarom trekken ze na een laatste groet aan Lieven, stil naar hun huttekens terug. In de plaats van amuletten dragen ze nu fier een kruis op hun borst, zo weet iedereen dat ze gebroken hebben met het donkere verleden en het zoete juk van de enige ware God op zich hebben genomen.
Als de mensen weg zijn wordt het zeer stil en Lieven is nu met zijn God alleen. Straks zou hij naar de kleine kluis gaan, die brave mensen dicht bij het kerkje voor hem gezet hadden, nu wil hij nog wat bidden. Hij is weldra zo in zijn gebed verslonden dat hij niets hoort noch ziet. Een hele poos reeds had iemand die in de buurt was, gekraak van takken kunnen horen, alsof mensen door het nachtelijk woud slopen, op zoek naar een prooi. En dat was zo ook.
Walbrecht en Meinzo hadden deze nacht uitgekozen om hun wraakplannen ten uitvoer te brengen. Ze hadden een hele bende op de been gebracht, allemaal mannen die Lieven haatten, omdat hij hen had berispt over hun zondig leven of eenvoudig omdat hij een levenswijze leidde en preekte, die hun losbandigheid beschaamde. Ze waren gewapend met stokken en bijlen en pieken. Enkelen slopen de kerk binnen. Walbrecht en Meinzo waren de aanvoerders. Ze naderden de godvruchtige grijsaard.
Op dit ogenblik hoorde Lieven enig gerucht en hij keerde zich om:
—Wat verlangt gij, mijn vrienden ?
— Uw leven! huilden ze als bezetenen en ze sloegen toe, waar ze raken konden. Het regende slagen op zijn hoofd, zijn rug en zijn armen. Pieken doorstaken zijn lichaam lijk spelden een kussentje. Het lichaam van de heilige rolde over de grond, bloed sijpelde uit alle wonden, maar het hitste de woede van die onmensen nog op. Bijlen gingen de hoogte in en Walbrecht en Meinzo hakten als razenden om het hoofd van de romp te scheiden. Eindelijk was hun gruwelwerk voltrokken. Het lelijk verminkte lijk van Lieven lag daar in zijn eigen kerkje, onder de ogen van de Onzichtbare God, die hij nu zichtbaar in de hemel aanschouwde.
Overgenomen uit ‘Vlaamse Filmpkens’ nr. 330, uitgeverij Averbode.
---------------
HOOFDSTUK VI
Walbrecht slaat opnieuw toe
Na hun wandaad trokken de moordenaars terug de bossen in. Niemand had hen gezien en hadden ze hen gezien, wel ze mochten het lot van die volksleider delen. De nacht was inktzwart. Ze zagen geen hand voor hun ogen, maar dat was niet nodig. Ze vonden de weg wel blindelings. Van jongs af hadden ze in de bossen geleefd, hun voeten voelden de weg. Na die woede-uitbarsting waren ze moe en verlangden naar hun hut en naar hun legerstede. Ze stapten vlug door, een half uur... een uur... twee uur... drie uur en nog vonden ze hun hut niet. Het liep naar de morgen. Als ze niet vlug thuis kwamen, moesten ze niet meer gaan slapen, want dan begon een nieuwe dag en het vee en het veld wachtte op hen. Vier uur... en nog steeds stapten ze door! Zouden ze nu verloren gelopen zijn? 't Zou belachelijk zijn... In het oosten piepte het morgenlicht met een oog boven de horizon, 't was alsof het lachte met die dwaze mannen, die almaar gingen en nog op dezelfde plaats stonden waar ze vier uur vroeger vertrokken waren. Ja, nu zagen Walbrecht, Meinzo en hun mannen het ook. Ze stonden nog voor het kerkje van Esse. Een hele litanie verwensingen verscheurde de morgenrust. Ze noemden het tovenarij van Lieven en ze zouden hun verdubbelde woede nog eens koelen op zijn lijk. Ze stormden het ontwijde bedehuis binnen, met hun knuppels in de opgeheven handen maar... Lieven was weg. Er waren nog alleen de bloedsporen. Ze vloekten nog luider. —De christenen hebben hem weggenomen.
—We gaan hem zoeken.
—Wee hem, die de Ierse schoonprater hier vandaan gehaald heeft.
Ze zochten de omtrek af. Alles was nog stil. Nergens verse sporen van omgewoelde aarde. Ze moesten verder zoeken.
—Dan zijn 't die van Houtem, die hem hebben gehaald.
—Hoe kan dat, opperde er een, voorzichtig, ze weten niets en wij hebben toch niemand gezien.
—Vooruit naar Houtem! riep Walbrecht, schuimbekkend van gramschap. De groep trok op. Nu zou die toverij niet meer helpen, ze zagen wat ze deden.
Waren er op dat ogenblik reizigers door het woud gekomen dan waren ze niet weinig verwonderd geweest door een ongewoon schouwspel. Een man wandelde recht en licht met zijn hoofd in zijn handen. Het aangezicht straalde en het sneeuwwitte hoofdhaar en de lange baard glansden in de opgaande zon. Het was als een schip, dat, het roer in veilige handen, schoon en fier de golven doorklieft. Maar niemand mocht dat wonder aanschouwen, tenzij... Een vrouw, een hardnekkige, wellustige heidin, de slaap nog in de half toeë ogen ging op haar stukje land wat groenten halen om klaar te maken voor het middagmaal. Opeens ziet ze die zonderlinge verschijning. Haar ogen gaan ver open en haar mond vertrekt zich tot een akelige grijnslach. Ze heeft Lieven herkend, de man die haar haar lichtzinnigheid verweten heeft. Wat rare streek haalt hij nu weer uit.
—Wat een zot, zegt ze, die met zijn hoofd in zijn handen loopt.
Het hoofd antwoordt:
—Gij zijt nog veel dwazer, want gij haalt groenten waar gij nooit zult van eten.
De vrouw trekt de schouders op en kijkt de dwaas na. Terwijl ze haar wedervaren aan haar huisgenoten vertelt, ploft ze neer als een steen, dood. Aan de kerk van Houtem knielt het lichaam van de heilige man Lieven neer. Hij legt zijn hoofd op de grond en de martelaar ligt daar nu in dezelfde houding lijk hij in Esse vermoord werd.
Het dorp wordt wakker. Mensen lopen op en af. Mannen trekken met de bijl op de schouder de bossen in. Twee kerels komen in de richting van de kerk. Ze praten niet veel, want 't is nog vroeg en tamelijk koud en vochtig. Opeens ziet een van hen het lichaam van Lieven op de grond uitgestrekt. Hij stoot de andere aan en beiden snellen ze toe. Ze buigen neer en richten zich vol afschuw weer op. 't Is vreselijk. Het hoofd ligt naast het lijk. 't Schijnt eerder afgerukt dan gekapt. Ganse klonters bloed hangen in baard en hoofdhaar en zijn kleren zijn gans bevuild. De mannen - 't zijn nog heidenen - vluchten weg.
Ze roepen: —Lieven is vermoord!
Op één, twee, drie staat gans het dorp in rep en roer. Iedereen wil de vermoorde zien. Men is altijd belust geweest op sensatie. Vrouwen wenen, mannen luchten hun ontevredenheid en ergernis met grote gebaren, kinderen kruipen schuw weg en huilen mee met hun moeder. Daar is Caphraïldis. Ze is bleek en draagt haar jongste kindje Brixius in haar armen.
—Vader, vader Lieven, snikt ze, heeft men u zo toegetakeld? Ach, wat hebt gij misdaan, geen enkel schepsel hebt gij kwaad gedaan.
—Ach, vader toch, wat gaat er van ons geworden zonder u.
Ze valt op de knieën en weent hartverscheurend. Enkele van die ruwe mannen moeten de plaats verlaten, want ze willen niet dat vrouwen tranen in hun ogen zien. Al de inwoners van Houtem zijn verslagen. Ze vragen zich af wie het gedaan heeft. Iedereen denkt aan Walbrecht en Meinzo maar niemand durft hen vernoemen.
Doch daar zijn ze zelf. Ze voeren een wilde troep aan. Op hun gezichten bemerkt men nog de sporen van moeheid en slapeloosheid. Ze zijn vreselijk kwaad en schreeuwen tot de verschrikte mensen:
—Ach ! wij dachten het wel dat gij die verwenste tovenaar waart komen stelen.
—Wij hebben hem niet gehaald, antwoordt Caphraïldis in naam van allen, we hebben hem hier gevonden, onmenselijk gewond en onkennelijk verminkt door een bende laffe beesten.
't Was alsof Walbrecht bij het horen van «laffe beesten» een zweepslag in volle gelaat kreeg. Hij werd bijna groen, klemde de tanden op mekaar en sprong voor Caphraïldis terwijl hij siste:
—Dat laat ik niet ongestraft zeggen !
—Ik vrees u niet, zegt Caphraïldis. Gij hebt onze weldoener gedood en dat is een afschuwelijke daad.
't Was olie op het vuur. Walbrecht trilde van woede. Hij greep Caphraïldis bij de haren en eer iemand kon toespringen, kloof hij haar hoofd met zijn scherpe bijl. 't Kindje rolde uit de armen van zijn moeder en lag erbarmelijk wenend in het warme bloed van Caphraïldis dat wegvloeiend het leven meenam. Het kindergeween werkte prikkelend in op de overspannen zenuwen van de moordenaar. Hij nam het boorlingske bij een beentje en hakte het met zijn bijl in drie stukken die hij met verachting op het lijk van Lieven wierp. Dan trok hij op gevolgd door zijn bende.
Overgenomen uit ‘Vlaamse Filmpkens’ nr. 330, uitgeverij Averbode.
---------------
HOOFDSTUK VI
Walbrecht slaat opnieuw toe (slot)
Bij het vooruitspringen van Walbrecht waren al de christenen enkele stappen achteruitgedeinsd. Ze hadden schrik voor die woestaard en dierven niet tussenbeide springen om Caphraïldis en Brixius te redden. Nu stonden ze daar, verslagen... ontredderd... wezenloos... 't Duurde een geruime tijd eer een vrouw kon zeggen:
—We moeten Bruno verwittigen.
Bruno was met Engelbertus de kudde naar de weide gaan brengen, de andere kinderen waren bij Berna en Gerulph. Ze woonden tamelijk afgelegen maar hadden toch iets gehoord van het ongewone rumoer. Berna zegde tot haar man:
—Wilt gij eens gaan kijken wat er gaande is ? Gij kunt misschien helpen.
En ja, hij kon helpen. 't Was Gerulph die de droeve boodschap moest brengen aan Bruno, Berna en de kinderen. Ze waren diep getroffen en grenzeloos droef. Als verdoofd staarden ze elkaar wezenloos aan. Bruno scheen gebroken. Berna, zelf in zware rouw gedompeld, trachtte Bruno te troosten:
—Ze zijn gestorven als martelaars, Bruno, we moeten fier zijn.
Maar Bruno vindt geen woorden en geen tranen om zijn lieve vrouw, zijn zoontje en zijn goede vader te bewenen. Het is een treurige stoet van zwijgende mensen die de weg naar de kerk inslaat. De lieden die hen tegenkomen, bekijken hen meewarig en schudden medelijdend het hoofd. Rond de lijken van de drie martelaars verdringen zich de christenen, sommigen bidden geknield, anderen staan recht vol eerbied als waren ze in de kerk.
Als de familieleden naderen, gaan de mensen zwijgend uiteen. Bruno valt op de knieën bij het lichaam van zijn vrouw en vindt eindelijk de bevrijdende tranen. De kinderen roepen op hun moeder. Berna valt in zwijm in de armen van haar man. Hij brengt haar binnen bij Bruno maar als ze weer bijkomt, wilt ze teruggaan. Ze is niet te houden. Ze wil en zal de martelaren verzorgen. Medelijdende vrouwen brengen de kinderen weg, anderen helpen Berna. 't Is een vreselijk werk. Bloed kleeft er overal. Nu eerst ziet men hoe diep de wonde van Caphraïldis is en hoe Lieven toegetakeld werd. De resten van het onschuldig kindje Brixius worden gereinigd en in een zuivere doek geknoopt. Voor Lieven en Caphraïldis maakt men van takken draagbaren en stelt ze dan tentoon in de kerk. Talrijke mensen komen er de hele dag door bij bidden. Intussen wordt er raad gehouden in het huis van Bruno.
De vooraanstaande christenen zijn daar vergaderd en overleggen wat ze zullen doen. Hun priester is dood. Wie zal de doden een christelijke begrafenis geven?
—Vader laat mij naar Gent gaan, smeekt Engelbertus, en in de St.-Baafsabdij een monnik gaan vragen om onze overledenen te begraven en de plaats van Lieven in te nemen.
Maar Engelbertus is nog te jong om de lange weg alleen af te leggen. Oom Gerulph zal hem vergezellen. Bruno en Berna zullen waken over de martelaren. Enkele ogenblikken later zijn ze reisvaardig. Vader zegent Engelbertus en beide reizigers trekken op. Ze hebben een nieuw dierevel over de schouders want het wordt koud. Ze stappen vlug door want ze moeten zohaast mogelijk terug zijn.
Waar ze mensen ontmoeten, doen ze het relaas van de schrikwekkende gebeurtenissen, want Lieven is in heel de streek gekend en ook Caphraildis is geen vreemde. Overal heerst verslagenheid. Men heeft medelijden met hen, met Engelbertus vooral, de zoon van Caphraildis. Iedereen biedt eten en onderdak maar ze willen verder, naar Gent want de doden moeten begraven worden. Ze stappen de hele nacht door. Van vlek tot vlek vergezelt hen een man die de weg kent of ze zouden verdwalen.
Bij morgenschemering zien ze de zware muren van de St.-Baafsabdij uit de herfstnevel opdagen. De klopper bonst zwaar op de massieve houten poort en galmt binnen dof na. De monniken zijn in de kapel voor de getijden. Broeder-portier laat de reizigers binnen. Hij luistert naar hun verhaal en zegt:
—Tja, tja, ik zal vader Abt verwittigen.
Abt Floribertus was een goede vriend geweest van Lieven. Broeder-portier had reeds verteld wat er gebeurd was en hij kwam vlug naar Gerulph en Engelbertus toe.
—God zegene u, groette hij. Zo, zo, dan hebben ze die goede, heilige man toch vermoord ! Ik heb hem genoeg verwittigd. Hij wilde naar geen raad luisteren. God hebbe zijn ziel. Wat verlangt gij nu van ons?
Gerulph verhaalde eerst al het goede dat Lieven in hun streek had gedaan en hoe alles veranderd was. Hij beschreef de wonderen die Lieven gedaan had en tenslotte zijn marteldood samen met die van Caphraildis en Brixius.
—Vader Abt, besloot hij, geef ons alstublieft een monnik om onze geliefde doden christelijk te begraven en om Lieven te vervangen. Zoveel mensen door de heilige martelaar bekeerd verwachten een priester.
Abt Floribertus riep zijn monniken bijeen en vroeg wie er de moed zou hebben Lieven te vervangen. Tien, twintig boden zich aan. De abt koos er twee uit die er samen zouden op uittrekken om het missiewerk voort te zetten. Ze dankten Vader Abt, knielden voor hem neer, om zijn zegen te ontvangen en namen dan afscheid van de medebroeders. Hun reisgoed was vlug gepakt en woog niet veel. De zware poort viel toe achter de vier reizigers. Gerulph en Engelbertus hadden wat gerust en een weinig voedsel genomen.
Ze waren blij dat ze niet tevergeefs waren gekomen. 't Was een vermoeiende tocht, vooral voor de knaap maar hij dacht aan zijn moeder, kleine Brixius en aan de heilige man Lieven, die hem van zijn blindheid had genezen, en hij stapte moedig naast de drie mannen voort. Nu het klaarlichte dag was, hadden ze geen gids meer nodig om hun de weg te tonen, maar in ieder vlek rustten ze wat uit en de nieuwe missionarissen praatten even met hun christenen. De mensen waren blij dat ze opnieuw priesters hadden en ze beloofden van beter over hen te waken dan ze 't over Lieven hadden gedaan.
In Houtem troepte het volk opnieuw te samen toen ze hoorden dat de reizigers naderden en iedereen verheugde zich omdat ze met vier waren. De twee monniken gingen eerst bidden bij de lijkbaren. 's Anderendaags werden in aanwezigheid van al de christenen van Houtem en ook van velen uit de omtrek en uit Esse de drie doden begraven. Er waren echter maar twee lijkkisten. Men had de resten van Brixius in de kist van Lieven, zijn peter, gelegd. Zij kregen hun graf in de kerk. Caphraildis werd ter aarde besteld op een plaats gelegen tussen haar huis en de kerk omdat ze bij haar leven de zorgen en van haar huis en van de kerk op zich had genomen. Er werd veel geweend die dag.
Bij het open graf beloofde Engelbertus:
—Als God mij laat leven, ga ik als ik groot ben naar de St.-Baafskerk om monnik te worden en het werk van Lieven voort te zetten.
Naast de kerk hielpen Bruno en Gerulph een ruim huis bouwen voor de twee monniken, die er alle mensen ontvingen om hen te onderwijzen, goede raad te geven en zelfs hun worden te verbinden en hun ziekten te genezen.
Er gebeurden vele mirakelen op het graf van St.-Lieven. De 29e juni 842 werd dan ook door Diederik, bisschop van Kamerijk, overgegaan tot de verheffing van de relikwieën. Heden ten dage wordt St.-Lieven nog vereerd in Houtem dat nu St.-Lievens-Houtem heet, in St.-Lievens-Esse en in heel de streek van Aalst.
Overgenomen uit ‘Vlaamse Filmpkens’ nr. 330, uitgeverij Averbode.