- Indien mogelijk neem ik een kruisbeeld (eventueel een icoon) en steek er een kaars bij aan.
- Ik maak bewust en langzaam een kruisteken. De Vader, door de Zoon in de Geest wil mij met zijn liefde raken en mij tot het volle leven brengen.
- Ik vraag aan de heilige Geest om mij in dit gebedsmoment tegemoet te komen: “Kom, heilige Geest, help mij om te luisteren naar wat God mij wil zeggen in het evangelie van deze Witte donderdag.”
Ik lees het verhaal van de voetwassing (Joh 13,1-15)
1 Het paasfeest was op handen. Jezus, die wist dat zijn uur gekomen was om uit deze wereld over te gaan naar de Vader en die de zijnen in de wereld bemind had, gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe. 2 Het avondmaal was begonnen. De duivel had reeds aan Judas Iskariot, de zoon van Simon, het plan ingegeven om Hem over te leveren. 3 In het bewustzijn dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God was uitgegaan en naar God terugkeerde, 4 stond Hij van tafel op, legde zijn bovenkleren af, nam een linnen doek en omgordde zich daarmee. 5 Daarop goot Hij water in het wasbekken en begon de voeten van de leerlingen te wassen en ze met de doek waarmee Hij omgord was af te drogen. 6 Zo kwam Hij bij Simon Petrus, die echter tot Hem zei: “Heer, wilt Gij mij de voeten wassen?” 7 Jezus gaf hem ten antwoord: “Wat Ik doe begrijpt ge nu nog niet, maar later zult gij het inzien.” 8 Toen zei Petrus tot Hem: “Nooit in der eeuwigheid zult Gij mij de voeten wassen!” Jezus antwoordde hem: “Als gij u niet door Mij laat wassen, kunt gij mijn deelgenoot niet zijn.” 9 Daarop zei Simon Petrus tot Hem: “Heer, dan niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en hoofd.” 10 Maar Jezus antwoordde: “Wie een bad heeft genomen, behoeft zich niet meer te wassen (tenzij de voeten), hij is immers helemaal rein. Ook gij zijt rein, ofschoon niet allen.” 11 Hij wist immers wie Hem zou overleveren. Daarom zei Hij: “Niet allen zijt gij rein.” 12 Toen Hij dan hun voeten had gewassen, zijn bovenkleren had aangetrokken en weer aan tafel was gegaan, sprak Hij tot hen: “Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb? 13 Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer, en dat doet gij terecht, want dat ben Ik. 14 Maar als Ik, de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen, dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen. 15 Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gij zoudt doen zoals Ik u gedaan heb.
Ik sta stil bij wat mij treft in dit verhaal. De onderstaande commentaar kan mij helpen.
De evangelist besteedt veel aandacht aan wat Jezus bezighoudt en bezielt tijdens de laatste maaltijd met zijn leerlingen. Ik sta ook in mijn gebed wat langer stil bij de ingesteldheid van Jezus. Ik laat het tot mij doordringen in welke geest Jezus het paasmaal houdt. Ik herlees daartoe de verzen 1-3.
Het paasfeest was op handen. Zo begint Johannes zijn verhaal. Pasen is één van de belangrijkste feesten van het volk van Israël. Met Pasen gedenkt Israël dat God zijn volk heeft bevrijd uit de slavernij van Egypte. Ook Jezus en zijn leerlingen gedenken dit heilsgebeuren.
Voor Jezus wordt het echter een bijzondere Pasen. Hij weet dat zijn uur is gekomen, het uur van zijn lijden en sterven. Eén van de twaalf apostelen, Judas Iskariot, heeft immers het plan opgevat om Hem te verraden en over te leveren aan de Joodse religieuze autoriteiten. Johannes zegt duidelijk dat de macht van het kwaad hier aan het werk is, de duivel. Ja, dat is de echte tegenstander van Jezus.
Jezus beleeft dit uur echter niet als een fataal noodlot, maar wel als het moment om naar de Vader te gaan. Zich laten overleveren en sterven is voor Jezus terugkeren naar de Vader. Hij is immers van de Vader uitgegaan. Dit uur is voor Jezus het hoogtepunt en de voltooiing van de zending die de Vader Hem heeft toevertrouwd, want de Vader heeft Hem alles in handen gegeven. Wat op het punt staat te gebeuren met Jezus, heeft dan ook een betekenis en een draagwijdte die tot op vandaag reiken. Het heil van alle mensen, ja van de kosmos, staat op het spel.
De zending van Jezus bestond erin lief te hebben, liefhebben namens God. Nu geeft Jezus aan zijn leerlingen, en aan allen die Hem volgen, een ultiem ‘bewijs’ van zijn liefde tot het uiterste. Dat bewijs is niet alleen het gebaar van de voetwassing zelf, maar is vooral het gebeuren dat op het punt staat zich te voltrekken en waarnaar de voetwassing alsook de tekenen van brood en wijn verwijzen: zijn sterven op het kruis ’s anderendaags.
Plots staat Jezus op. Ik volg met een aandachtige blik zijn handelingen, één voor één, en laat ze langzaam tot mij doordringen. Jezus legt zijn bovenkleren af. Hij neemt een linnen doek. Hij omgordt zich ermee. Hij giet water in een wasbekken.
Dan zie ik Jezus neerknielen voor elk van zijn leerlingen. Hij knielt voor Jakobus en Johannes, de “zonen van de donder”, die Gods toorn afriepen over een Samaritaans dorp dat Jezus niet wou ontvangen. Hij knielt voor Mattheus, de tollenaar, ooit opgestaan uit een leven van uitbuiting en collaboratie. Voor Nathanaël, die ooit eens smalend zei: “Uit Nazareth, kan daar iets goeds vandaan komen?”. Hij knielt ook voor Judas, die het plan heeft opgevat om Jezus uit te leveren. En Jezus is er zich terdege van bewust. Hij knielt voor elk van de Twaalf. Hij wast hun de voeten, één na één, en Hij droogt ze af. Hij doet het langzaam en zorgzaam, met liefde, tactvol. Om hen tenslotte ook aan te kijken met een blik vol tederheid.
Wat Jezus doet is ongezien, ongehoord. Hij, de Meester, de Leraar, de Messias, doet wat een slaaf doet wanneer zijn heer een gast ontvangt: het is een teken van welkom, van gastvrijheid, van vriendschap. Zou het kunnen dat Hij ook mij beschouwt als een welgekomen gast in het huis van de Vader?
Simon Petrus heeft het er moeilijk mee en stelt de vraag luidop: “Heer, wilt Gij mij de voeten wassen?” Hij is verwonderd, ja zelfs verontwaardigd. Het antwoord van Jezus dringt niet echt tot hem door. Hij protesteert nog feller en zegt met klem: “Nooit in der eeuwigheid zult Gij mij de voeten wassen!” Wat maakt dat Simon Petrus zo heftig reageert?
Misschien vindt Simon wel dat hij die eer niet verdient? Hij is immers maar een gewoon mens, een zwakke mens, een zondig mens. Misschien vindt hij het ongepast dat de Messias zoiets doet: als een slaaf neerknielen voor een mens! Is de normale gang van zaken niet eerder omgekeerd: dat een mens knielt voor God.
Mocht ik nu eens de volgende zijn voor wie Jezus neerknielt, omgord met de doek en met het wasbekken in de hand? Wat zal ik Hem dan zeggen? Zal ik mij door Hem de voeten laten wassen? Of zal ik mij eerder aansluiten bij het protest van Simon? “Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondig mens!” (Lc 5,8)
Ik sta stil bij het feit dat ook ik één van de leerlingen ben aan wie Jezus een bewijs wil geven van zijn liefde tot het uiterste. Wat doet dit met mij? Wat doet het met mij om de Zoon van God aan mijn voeten neergeknield te zien, klaar om ze te wassen? Wat bezielt Hem toch ? Wie ben ik in zijn ogen?
In mijn oor weerklinkt het antwoord van Jezus aan Simon Petrus als een echo: “Als gij u niet door Mij laat wassen, kunt gij mijn deelgenoot niet zijn.” Dan hoor je met andere woorden niet helemaal bij Mij! “Dan heb je geen deel aan Mij!” zegt de vertaling van de Naardense Bijbel. Dan ben Ik met andere woorden niet echt in jou en jij niet in Mij. Dan kan je ook niet delen in de overvloed van licht en leven die Ik je vanwege de Vader schenken wil.
Het is de wereld op zijn kop: de Meester die de slaaf wordt, de leerling die de gast wordt. “Wat Ik doe begrijpt ge nu nog niet, maar later zult gij het inzien”, zegt Jezus. Zullen de komende dagen misschien meer licht, meer inzicht bieden? Hoe lang moet ik wachten? Drie dagen? Vijftig dagen? Een leven lang?
“Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gij zoudt doen zoals Ik u gedaan heb.” Neen, ik hoef niet te wachten. Vandaag al kan ik doen wat Hij heeft voorgedaan. Deel hebben aan Jezus, met Hem verbonden zijn, in Hem verankerd zijn, dat is nú de weg gaan van liefde tot het uiterste; dat is dienaar worden van de medemens, wie die ook is of wat die ook gedaan heeft. Het is, zoals Paulus het zegt, “de ander hoger achten dan jezelf” (Fil 2,3), niet om wat hij of zij presteert, niet omdat hij of zij het verdient, maar wel om wie die ander in Gods ogen is: een mens om lief te hebben, ook met zijn fouten en gebreken. Dat is de weg om nu al dichter bij Jezus te komen. Maar om dat dag in dag uit te kunnen, moet ik mij misschien eerst wel laten liefhebben zoals ik ben, mij door Jezus de voeten laten wassen.
- Wat zal ik vandaag doen om een concreet gebaar van liefde en dienstbaarheid te stellen? Misschien wel ten aanzien van iemand met wie ik niet zo gemakkelijk heb. Een telefoontje? Een boodschap?
- Ik zeg nu aan de Heer in heel gewone woorden – zoals ik het aan een vriend zou zeggen – wat mij in dit evangelie bijzonder getroffen heeft.
Ik formuleer vervolgens enkele gebedsintenties. Bijvoorbeeld:
- Voor alle priesters wier feestdag het vandaag is. Voor de priester die ik ken: mijn parochiepriester of een vriend. Dat zij steeds meer op Jezus zouden gelijken in zijn liefde voor God en voor de mensen.
- Voor de diakens die gewijd zijn om Jezus’ dienstbaarheid gestalte te geven. Dat zij hun roeping dieper en trouw mogen beleven.
- Voor alle christenen die deze dagen van de Goede Week intens willen beleven en vandaag, omwille van de beperkende maatregelen, de eucharistie niet kunnen vieren. Dat hun verlangen naar een diepere verbondenheid met de Heer Jezus mag groeien.
- Voor allen die zich ten dienste stellen van wie het in deze crisistijd moeilijk hebben.
- Voor de zieken en stervenden in het meest nabijgelegen ziekenhuis.
Ik besluit met een Onze Vader of met onderstaand gebed.
Heer Jezus,
vandaag gedenken wij de maaltijd
die Gij ons hebt nagelaten als teken van uw levensoffer.
Het is de maaltijd waarin Gij ons nog steeds tegemoet komt
en uzelf aan ons schenkt,
in brood en wijn, uw lichaam en bloed.
Ook al kan ik het vandaag niet samen met anderen,
toch wil ik u danken, Heer,
voor dat zo grote geschenk van liefde tot het uiterste.
Help mij om uw liefde toe te laten in mijn hart.
Ik weet dat ik er geen recht op heb, laat staan ze verdien.
Verdiep mijn verlangen naar de eucharistie.
Laat – wanneer ik er U weer mag ontmoeten –
uw voedsel mij sterken
om de grenzen van mijn liefde te verleggen,
zodat ik almaar meer met U verbonden word,
en steeds meer op U mag gelijken.
Laat mij met U proeven van het leven
dat Gij schenkt aan al wie in U gelooft.
Amen.