AMOS 6,1A.4-7
Uit de profeet Amos
Dit zegt de almachtige HEER:
“Wee, de zorgelozen in Sion,
de zelfverzekerden op Samaria’s berg.
Zij liggen op ivoren bedden
en strekken zich uit op hun rustbanken;
zij eten de lammeren van de kudde op
en de kalveren uit de stal.
Zij verzinnen maar liederen
bij het getokkel van de harp,
en denken dat hun speeltuig dat van David evenaart;
zij drinken wijn uit brede schalen
en zalven zich met de kostelijke olie,
maar om Jozef’s ondergang bekreunen zij zich niet.
Daarom gaan zij als eersten de ballingschap in,
en is het gedaan met de feesten
van hen die daar lui liggen uitgestrekt.”
1 TIMOTEÜS 6,11-16
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan Timoteüs
Dierbare,
Streef naar gerechtigheid,
godsvrucht, geloof, liefde, volharding, zachtmoedigheid.
Strijd de goede strijd van het geloof,
grijp het eeuwige leven.
Daartoe zijt gij geroepen,
daartoe hebt gij de goede belijdenis afgelegd
ten overstaan van vele getuigen.
Ik beveel u voor het aanschijn van God die alles ten leven wekt,
en van Christus Jezus,
die voor Pontius Pilatus de goede belijdenis heeft afgelegd:
bewaar dit gebod onbevlekt en ongerept
tot de verschijning van onze Heer Jezus Christus
die God ons te rechter tijd zal doen aanschouwen,
Hij, de gelukzalige,
de enige Heerser,
de grote Koning en de opperste Heer
die alleen onsterfelijkheid bezit en woont in ongenaakbaar licht.
Geen mens heeft Hem gezien of is in staat Hem te zien.
Hem zij eer en eeuwige macht!
Amen.
LUCAS 16, 19-31
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas
In die tijd zei Jezus tot de Farizeeën:
Er was eens een rijke man
die gewoon was zich te kleden in purperen gewaden en fijn linnen
en die dagelijks uitbundig feestvierde.
Een bedelaar die Lazarus heette,
lag voor de poort van zijn huis, overdekt met zweren.
Hij hoopte zijn maag te vullen
met wat er overschoot van de tafel van de rijke man;
maar er kwamen alleen honden aanlopen,
die zijn zweren likten.
Op zekere dag stierf de bedelaar,
en hij werd door de engelen weggedragen
om aan Abrahams hart te rusten.
Ook de rijke stierf en werd begraven.
Toen hij in het dodenrijk, waar hij hevig gekweld werd,
zijn ogen opsloeg, zag hij in de verte Abraham
met Lazarus aan zijn zijde.
Hij riep: “Vader Abraham, heb medelijden met mij
en stuur Lazarus naar me toe.
Laat hem het topje van zijn vinger in water dompelen
om mijn tong te verkoelen,
want ik lijd pijn in deze vlammen.”
Maar Abraham zei:
“Kind, bedenk wel dat jij je deel van het goede
al tijdens je leven hebt ontvangen,
terwijl Lazarus niets dan ongeluk heeft gekend;
nu vindt hij hier troost, maar lijd jij pijn.
Bovendien ligt er een wijde kloof tussen ons en jullie,
zodat wie van hier naar jullie wil gaan dat niet kan,
en ook niemand van jullie naar ons kan oversteken.”
Toen zei de rijke man:
“Dan smeek ik u, vader, dat u hem
naar het huis van mijn vader stuurt,
want ik heb nog vijf broers.
Hij kan hen dan waarschuwen,
zodat ze niet net als ik in dit oord van martelingen terechtkomen.”
Abraham zei:
“Ze hebben Mozes en de profeten: laten ze naar hen luisteren!”
De rijke man zei: “Nee, vader Abraham,
maar als iemand van de doden naar hen toe komt,
zullen ze tot inkeer komen.”
Maar Abraham zei: “Als ze niet naar Mozes en de profeten luisteren,
zullen ze zich ook niet laten overtuigen
als er iemand uit de dood opstaat.”
INGESPROKEN LEZINGEN