HOMILIE BIJ DE 23STE ZONDAG DOOR HET JAAR - B
Wie mensen ook maar even aandachtig gadeslaat, betrapt hen soms op merkwaardige gedragingen: sommigen kunnen op bepaalde ogenblikken helemaal niet weerstaan aan de drang om in hun neus te peuteren. Waarbij je soms het mopje hoort: ‘Als je boven bent, breng mijn sloffen mee!’ Naar het schijnt is het vrij onbeleefd om in het bijzijn van anderen in je eigen neus te peuteren. Begrijpelijk. Anderen hebben evenmin een zakdoek nodig want ze halen regelmatig – letterlijk dan – hun neus op. Alsof ze de vloeibare inhoud van die neus voortdurend laten ‘benjispringen’. Naar het schijnt is ook dat niet erg gepast. En het is evenmin toegelaten om tussen de soep en de patatten even je nagels bij te schaven als een heerlijk tussendoortje. Het levert nochtans allemaal vaak een pak schitterende beelden op!
Bij de start van dit nieuwe pastorale werkjaar en schooljaar kan het bijgevolg geen kwaad te herhalen dat nagels bijten en neusje peuteren eerder onbeleefd zijn. Laat je liever door vrienden of familie een nagelknipper en een stel zakdoeken cadeau doen en je kan heel veel van die onsmakelijke toestanden vermijden. Zit evenmin met je autosleutel in je oren te scharten want daarvoor bestaan er reeds lang oorstokjes. Dokters raden echter overmatig gebruik van deze stokjes af uit schrik dat het menselijke oor helemaal droog zou vallen wat blijkbaar ook niet de bedoeling is.
Jezus, zusters en broeders, lapt echter al die richtlijnen heel duidelijk aan zijn laars. We hebben zelf kunnen horen hoe Hij zomaar, ongegeneerd, met zijn gewijde vingers in de oren van de doofstomme zit. Een merkwaardig, haast komisch tafereel.
Wanneer wij iets twee, drie keer moeten herhalen, zeggen we wel eens ‘Je moet je oren laten leegspuiten door de brandweer!’, maar Jezus laat het niet bij woorden, Hij gaat meteen over tot de daad, al haalt Hij de doofstomme daarvoor wel buiten de kring van de nieuwsgierige omstanders. Was dat laatste dan nog nodig, goede vrienden? Als doofstomme zal die man toch al langer buiten de kring van het volk geleefd hebben. Veel van zijn vrienden en dorpsgenoten zullen al lang alle moeite opgegeven hebben om met hem een conversatie aan te gaan. Wat zeg je tegen zo iemand: hij hoort je niet en kan je evenmin antwoorden. Je moet echt veel goede wil hebben om met zo iemand van gedachten en emoties te wisselen. Velen, toen zowel als nu, gaan die doofstomme liever uit de weg, uit pure onmacht en onhandigheid. Ook al hebben ze er zelf hartpijn van.
Die doofstomme had dus ongetwijfeld nog nooit van Jezus gehoord, maar zijn dorpsgenoten evenmin want ze komen allen uit een heidens, niet-Joods gebied. Geen van hen, doofstom of niet, heeft dus ooit iets over Jezus, over de geschiedenis van Jahwe met het Joodse volk gehoord. Ze zijn er niet beter aan toe dan hun doofstomme streekgenoot.
Die doofstomme man staat vandaag symbool voor een ongelovig volk dat niet eens weet dat er een God bestaat, en dat ook niet kan weten als niemand hen dat zegt. Hoe kunnen ze Jahwe aanbidden als niemand hen vertelt wat die God voor hen betekend heeft en nog betekent. ‘Effeta’: de woorden die Jezus in het Aramees, zijn moedertaal, tot de doofstomme zegt, werden ook tot ons gezegd bij ons doopsel: ‘Ga open!’, sprak de priester terwijl hij ons mondje en onze oortjes zegende. ‘Ga open, open je hart, je hele leven voor Gods Woord, zijn Woord van liefde.’
Een grote opdracht bij de start van dit nieuwe werkjaar. Willen we onze oren te luisteren leggen naar wat God droomt van deze mensheid?
Gelovig zijn betekent op de eerste plaats luisteren, stil worden, ontvankelijk voor de boodschap van de Heer. Daarom is het gebed bij uitstek de dragende grond van ons leven. Wie voldoende en met aandacht heeft geluisterd naar God, zal na een tijdje zelf kunnen spreken, als een antwoord op God die nog steeds het eerste woord heeft. Laten we dus niet stom en doof voor Gods blijde boodschap door het leven gaan om nadien in woord en daad te leven.
Gino