Betekenis van de advent
Het woord advent komt van het Latijnse woord adventus dat (aan)komst betekent. Advent is de tijd die voorafgaat aan het feest van Kerstmis (25 december). Die tijd begint op de vierde zondag voor Kerstmis.
Het is een tijd van uitkijken en verwachten, die aan de komst van Christus voorafgaat, niet alleen in de geschiedenis, maar ook nu in het hart van de gelovigen, en later op het einde der tijden (nieuwe hemel; nieuwe aarde). Daarom staan in deze liturgische tijd de volgende woorden centraal: uitkijken, alert zijn, waakzaam zijn, voorbereiden …
Contemplatie leidt tot actie
De advent valt in de donkerste tijd van het jaar. De natuur lijkt dan afgestorven, omdat de zon minder licht en warmte geeft. Al wat kleur heeft, verdwijnt. Het wordt kouder. Een geschikte tijd om zich te bezinnen, na te denken over zijn manier van leven en zich te bekeren: zich te keren naar God en de medemens. Een geschikte tijd om solidair te zijn met wie het moeilijk heeft en zich in te leven in de verwachtingen van mensen die uitkijken naar licht in hun donker leven.
Christenen staan dus niet alleen stil bij hun eigen verantwoordelijkheid, maar ook bij de manier waarop de maatschappij haar verantwoordelijkheid opneemt. Zo komen ze op voor de mensen die leven aan de rand van de maatschappij. Deze manier van denken is terug te vinden in de actie ‘Welzijnszorg’, die projecten steunt om het welzijn van mensen in Vlaanderen te bevorderen. Dit welzijn kent vele facetten: zorg voor gezondheid (tegen ziekte), zorg voor menswaardig leven (tegen armoede), zorg voor aandacht (tegen vereenzaming), zorg voor gastvrijheid (tegen discriminatie) en zorg voor geborgenheid (tegen afwijzing). Omdat echte veranderingen er maar kunnen komen als er ook beleidsbeslissingen genomen worden, wijst ‘Welzijnszorg’ ook de politici op hun verantwoordelijkheid.
In 2025 focust WZZ op waardig werk.
Paars als liturgische kleur
Tot in het midden van de XXe eeuw werd tijdens de advent gevast, net zoals in de vasten (nu: veertigdagentijd). Dit is nog te merken aan de paarse kleur in de liturgie en het wegvallen van het Gloria in de zondagsvieringen.
De adventskrans
Sinds de eerste wereldoorlog bestaat in Vlaanderen het gebruik om in de kerk, in de huiskamer, in scholen, in ziekenhuizen en rusthuizen een krans te plaatsen die gemaakt is van (dennen)groen. Op die krans, de adventskrans, worden vier kaarsen geplaatst. Elke zondag van de advent steekt men één kaars meer aan.
De krans zou zijn oorsprong vinden in het zonnerad, symbool voor het jaar, met telkens terug komende jaargetijden, die gekoppeld zijn aan de stand van de zon.
Groeiend licht van de kaarsen verwijst naar het naderende feest van Jezus die als licht in de wereld komt. Omdat christenen geloven in een warme wereld vol licht, een wereld die God voor de mensen droomt, speelt ‘licht’ ook een belangrijke rol in de kerstversiering.
Groen het enig zichtbare teken van leven in de natuur, is het teken van de hoop dat het leven het haalt op de dood. Voor christenen verwijst dit groen naar Christus die nieuw leven schenkt.
Rood in de krans (kaarsen, lint, besjes of …) doet denken aan de opdracht om liefdevol om te gaan met alle mensen
De lezingen
In de lezingen is er tijdens de vieringen op de vier zondagen van de advent veel aandacht voor: profeten, Johannes de Doper, Maria.
De teksten willen niet alleen stilstaan bij het verleden. Ze roepen ook op om zich nu in het eigen leven af te stemmen op de komst van die Redder (bezinnen / bekeren), zodat in de toekomst het Rijk van God helemaal gerealiseerd wordt.
De kerk vergelijkt de advent, de donkerste periode van het jaar, met de periode voor de komst van God in Jezus Christus.
Daarom zijn de teksten van de eerste lezingen teksten van profeten. Tijdens en na de Babylonische ballingschap, de donkerste gebeurtenis in de geschiedenis van het joodse volk, verwoordden ze het uitkijken naar de komst van een Redder, een verlosser, een Messias. Ze schreven die teksten omdat ze ervan overtuigd waren dat God redding en bevrijding zou brengen voor zijn volk in nood. Die teksten roepen op tot bekering, waakzaamheid en meer inzicht.
In het C-jaar komen de eerste lezingen uit de profeten Jeremia, Baruch, Sefanja en Micha.
In de evangelies uit Lucas staan Johannes de Doper en Maria centraal.
Johannes de Doper staat op de grens van het Oude en het Nieuwe testament. Hij kondigde de komst van Jezus aan en riep op tot bekering, een houding waarbij men de rug keert naar een levenswijze waarin geen ruimte is voor een rechtvaardige en liefdevolle relatie met anderen.
Maria, de moeder van Jezus, verpersoonlijkt het verwachten en het uitkijken van de Anawim (‘De armen van JHWH’) naar de komst van de Messias.
We hebben dankbaar gebruik gemaakt van Bijbel in 1000 seconden van Chantal Leterme.
Mia Verbanck en Jozefa Vangoidsenhoven