Roger Van den Berge
In de eerste lezing uit het boek Spreuken hoorden we hoe de 'Wijsheid van God' in een gedicht bezongen werd. Die Wijsheid, door de Joden voorgesteld als een persoon, was reeds voor alle tijden aanwezig bij God. De Grieken hadden een gelijkaardig begrip: de Logos of het Woord. Om de bijzondere relatie van Jezus met God uit te leggen gebruikt het Johannesevangelie deze begrippen. Jezus wordt er voorgesteld als iemand die reeds voor de schepping bij God leefde en daarom ideaal geplaatst is om over de Vader te vertellen.
De joden spraken over ‘de heerlijkheid van God', zijn kabood , om uit te drukken dat men Gods verborgen aanwezigheid kon ervaren in de materiële wereld. Zo ervaarde men tijdens de woestijntocht Gods heerlijkheid in de wolk en het vuur. "Een wolk overdekte de tent van samenkomst en de ‘heerlijkheid van Jahwe' vulde de woning" lezen we in de bijbel. Ook mensen konden op een echte en betrouwbare manier iets van Gods kabood, van zijn wezen, laten zien. Dit had men ervaren in Jezus. "Wie Mij ziet, ziet de Vader" schrijft het Johannesevangelie daarom. Deze mens Jezus was dus bij uitstek ‘de heerlijkheid van God'. "Gods woord is vlees geworden ... en we hebben zijn heerlijkheid gezien" zo vat het Johannes-evangelie Jezus' identiteit samen voor de joden-christenen van de eerste eeuw.
Wij hebben het niet steeds gemakkelijk met het taalgebruik van de bijbel en zeker niet met de manier waarop het leergezag de ontmoeting met God en Jezus geformuleerd heeft. Als de joden over God praatten dan deden ze dat door te zeggen wat God doet aan mensen. Ook de vroege kerk beschreef Gods handelen en niet wie hij was op zich. Voor de eerste christenen was God iemand die het ganse leven omvatte: als Schepper stond hij boven de mens, in Jezus zagen ze God naast zich, en in zichzelf ervaarden ze zijn ‘ruach'of zijn levenskracht. En die taal begrijpen wij. Maar wanneer de kerkvaders in de 4de eeuw deze ervaring, geworteld in het leven, in termen van de Griekse filosofie gaan gieten, beginnen de problemen.
Omdat er christenen waren die tot Jezus baden als tot God, leek het of er twee goden waren. En dat had men nooit bedoeld! Om geloofwaardig over te komen werd de kerk dus genoodzaakt na te denken over de verhouding tussen de mens Jezus en God. Men vroeg zich af hoe God innerlijk in mekaar zat. Daarom trachtte men het ‘wezen van God' onder woorden te brengen en Jezus daarin een plaats te geven. Men dacht een antwoord te vinden op die vraag in het Johannesevangelie, met zijn heel eigen visie op Jezus. Men las de tekst van dit evangelie alsof God zelf zich doorheen de woorden van de auteur bekend maakte. Maar het ‘Woord van God' ligt niet zo maar voor het rapen in de bijbelse teksten. We vangen slechts een glimp op van Hem doorheen het getuigenis van mensen die hun ervaring interpreteren. Wie God in zichzelf is, blijft verborgen. De bijbel is immers een verzameling van getuigenissen waarin mensen met mensenwoorden en mensenbeelden tastend proberen te om-schrijven hoe ze het Mysterie God meegemaakt hebben.
De kerkvaders hebben er een hele tijd over gedaan om tot een enigzins bevre-digende formulering van Gods innerlijk te komen. Na eeuwen van felle dis-cussies, ruzie, onenigheid, onbegrip, zelfs verkettering en verbanning werd uiteindelijk het dogma van de Drie-eenheid vastgelegd. We kennen die drie-eenheid vanuit ons kruisteken en vanuit de geloofsbelijdenis. Maar God omschrijven als één wezen en drie personen, en Jezus twee naturen geven, een goddelijke en een menselijke, klinkt in onze oren uiterst geleerd en gekunsteld. We begrijpen het niet. Men heeft dan ook menselijke ervaringen weergegeven in de filosofische taal van de 4de en 5de eeuw. En die taal is gekleurd door de tijd en kultuur van de wereld waarin men leefde.
De kerkvaders baseerden zich voor hun uitspraken op Jezus, zoals die door het Johannesevangelie beschreven werd. De taal van Johannes de Theoloog is echter de beeldende taal van een verliefd mens. Een mens die in de ban is van een ander mens, gebruikt superlatieven. Die ander torent dan ‘boven' alles en allen uit. Hij heeft iets goddelijks. Naast dit ‘minnelied' is er ook de ‘andere' kijk van Marcus, Lucas en Matteus die in Jezus de beloofde Messias zagen. Elke gemeente had zo haar eigen verhaal over Jezus. Iets een dogma noemen geeft de indruk dat alles door deze formule nu ‘eens en voorgoed gezegd' is en dat we over Jezus en God enkel op de vastgelegde manier kunnen spreken. De levende God kan je echter niet opsluiten in formules. Trouw blijven aan het evangelie betekent dan ook niet dat wij vasthouden aan de filosofische taal uit de 4de eeuw. Wanneer de woorden uit het verleden onze eigen geloofservaring niet meer uitdrukken, moeten we durven op zoek gaan naar een andere taal. Zo zullen ook mensen van vandaag zich kunnen herkennen in de ‘blijde boodschap' over Jezus. Want dat was toch de bedoeling van de evangelisten: een eu-angelion brengen, een blijde, hartverwarmende boodschap.
Reacties
Om reacties te zien en te reageren op dit artikel moet je je eerst even aanmelden via het menu bovenaan. Tot gauw.