De man naast de kar vooraan zou Michel Christiaens zijn, familie van Lucienne Bruggeman
Chris Baesen, geboren en getogen in Doomkerke, ex-lerares taal in Sancta Maria blikt terug op het dorp waar ze opgroeide en graag terugkomt naar het kerkhof en om te wandelen.
‘Het dorp van toen het is voorbij, al wat er bleef voor mij, een ansicht en herinneringen…’
In het Brugse Ommeland ligt de prachtige parel Doomkerke verborgen. Het is er stil, heel stil. Alleen op schooldagen hoor je door de open vensterramen of vanop de speelplaats van de lagere school wat kinderstemmen. Maar ooit was het anders. Als ik terug ga naar mijn kindertijd en dat is toch al zestig jaar geleden, was Doomkerke een volledig zelf bedruipend dorp. Zowat 80 % van de bewoners waren ‘neringdoeners’. Stel je voor, op een afstand van pakweg 400 m kon je echt voor alles terecht, van je geboorte tot je dood.
Je dagelijkse brood kocht je bij Charlie en Erik Dossche, vader en zoon bakker. Voor je koteletjes kon je alweer kiezen uit drie (3 !) slagerijen. Die koteletjes werden overigens naarstig gekweekt in varkenskwekerij Lanckriet. Alle andere voedingswaren kon je kopen bij Sef en Anna of in ’t Belfort. Onze schoenen kochten we in één van de twee (twee !) schoenenwinkels. En wat nu een grote luxe is, was toen heel gewoon, je kleren liet je op maat maken. Je koos het model uit de Burda of een ander modeboek en het stofje uit het stoffenstalenboek en Bea, Gaby, Manuela of Marcella, stuk voor stuk professionele naaisters, maakten je nieuwe jurk (of schort!) pasklaar. Ik herinner me nog het spannende gevoel als je al eens mocht gaan passen en dan hier of daar wat aanpassingen moesten gebeuren. Zouden Mathilde en Maxima dat gevoel ook nog hebben? Voor de heren idem dito. Hun pak lieten ze maken bij Achiel Vandevoorde, bij wie je ook terecht kon voor een hagelwit hemd of een nieuwe das. De mannen kwamen altijd fris geschoren en geknipt voor de dag dankzij de twee herenkappers in de straat. En moeder Elza zorgde ervoor dat de dames een mise-en-plis met een plixke of een nieuwe permanent kregen.
Was je huis aan een opfrisbeurt toe, geen nood, dan ging je toch naar de verfwinkel van Maurice ‘de schilderoare’. Nieuwe fiets vandoen? Bij Victor (Vitoor) had je keuze te over. Voor wie zich toen al een auto kon permitteren, waren er twee garages (twee!) (visionaire mensen, als je het mij vraagt). Op zomerse dagen moest je voor de sappigste donkerrode kersen bij Bertine zijn. Ik kan me nog precies de klank van het belletje herinneren dat boven de deur hing. Verse melk en eieren haalde je gewoon bij Arsène en Lucienne op de boerderij. Maurice en zoon Albert Vancolen (what’s in a name) zorgden er dan weer voor dat we ’s winters onze kolenkachels roodgloeiend konden laten branden. Voor een ‘gazzepulle’ stak je zomaar de straat over naar de kachelwinkel van Leonard. En dan heb ik het nog niet gehad over de meest succesrijke neringdoeners, namelijk de caféuitbaters. Al moet gezegd dat heel wat onder hen het caféhouden combineerden met een ander beroep. Zo was er slagerij Braet/ kruidenier/café/duivenlokaal waar op zaterdag grote vrachtwagens de duiven kwamen ophalen om naar Arras of een andere bestemming te brengen. Ze hadden er ook de allereerste tv in het dorp. Op woensdagnamiddag konden wij tegen betaling van 1 frank naar nonkel Bob en tante Terry gaan kijken of naar het circus. Er was autohandel/café Lambert en slagerij/café /bolletra Swanckaert. Daarnaast had je ook nog het café van Monten Deeskens en uiteraard het ondertussen enig overblijvende en wereldvermaarde café New York waar mannen op zondagmiddag gingen boogschieten. Dat laatste café was/is trouwens op de toen meest strategische plek gelegen, namelijk recht tegenover de kerk. Na de hoogmis moest de preek al eens doorgespoeld worden… Die prachtige kerk en het klooster waren in die tijd nog prominent aanwezig. Naar de kerk ging je van je doopsel tot je begrafenis. En zelfs voor dat laatste was/is Doomkerke nog steeds zelfvoorzienend. Sinds generaties levert steenkapper Christiaens de gedenksteen voor de laatste rustplaats van de Doomkerkenaren.
Het hoogtepunt van het kerkelijk jaar was uiteraard dé processie. Elk jaar mocht ik daarvoor op de zolder van het klooster de kleren helpen uitpakken en klaar hangen met zuster Klara. Afhankelijk van hoeveel je weer gegroeid was in het voorbije jaar kreeg je al eens een andere rol toebedeeld in de processie. Als kind vind je dat allemaal spannend. Maar naarmate ik ouder werd, kreeg ik toch wel meer interesse in dat andere jaarlijkse Doomkerkse hoogfeest oftewel de Vlaamse kermis in de hovingen van mijnheer Willy, zoals hij door iedereen genoemd werd. Die Vlaamse kermis had vooral tot doel de clubkas van FC Doomkerke te spijzen. Het gebeuren had iets feeërieks. De tuinen waren mooi verlicht met lampjes die niet in hippe tuinen zouden misstaan. Er traden voor die tijd ronkende namen op: Bob Benny, Jacques Raymond, Lize Marke… Het publiek zat aan tafeltjes op het tennisveld, voor de gelegenheid ook tot dansvloer omgetoverd. En er was een Weinstube in de kelder van het kasteel. De vrouwen en moeders van de voetballers schilden ijverig de grootste aardappelen en versneden die tot heerlijke frietjes of ze hielden een snoepkraam open. Er waren allerhande volksspelen. Het feest duurde een heel weekend (zeg maar het Werchter festival avant-la-lettre). Er kwam flink wat volk op af en niet alleen van Doomkerke. Menige boerendochter of boerenzoon deden er vast hun eerste lief op.
Door de mobiliteit kwam er helaas een eind aan dat alles. Zijn mijn herinneringen gekleurd? Allicht! Ben ik nostalgisch? Zeker!
Maar ik kom er graag terug, al was het maar omdat het zo’n mooi dorp is. Gelukkig ontdekken heel wat jonge mensen het opnieuw en komen ze er wonen. En wie weet zijn er onder hen wel een paar die al eens durven een dorpswinkel opstarten en dan nog één en dan nog één…
Chris Baesen
Vormelingen van de week
Week na week stellen we in ons parochieblad een catechesegroepje voor dat zich voorbereidt op het vormsel.