Sinds begin september is priester Tony Frison bisschoppelijk vicaris voor de Brusselse Kerk. Intussen zijn we bijna een jaar verder en trokken we naar hem voor een wat langer interview. Hier volgt al een het eerste deel van ons gesprek.
Hoe ben je ooit in Brussel begonnen als kersverse priester? Wat trok je aan binnen de Brussel Kerk?
Ik ben in 1991 naar Brussel gekomen en in die tijd mocht je kiezen als seminarist. De keuze voor Vlaams-Brabant en Mechelen had misschien voor de hand gelegen omdat ik niemand kende in Brussel. Een beslissend moment binnen die keuze, ergens midden in mijn seminarieopleiding, was de kans om een tweetal maanden naar Israël te gaan. Daar de eigen bekende wereld wat vanop afstand te bekijken gaf wel een andere blik. Waar ik vroeger dacht “moet ik wel terug naar mijn eigen streek en priester worden waar ik het ken”, ben ik teruggekomen met de idee: “ja waar is het dat de Heer me roept, waar zijn we geroepen”, en de stad met haar figuurlijke verten en een toekomst die je niet kent, waar je niet weet wat er achter de horizon ligt, werd ineens aantrekkelijker en reden om er op in te gaan. Vlaams-Brabant zou meer het vertrouwde geweest zijn. Achteraf gezien denk ik dat ik mag zeggen dat ik geroepen was om naar Brussel te komen. Ik heb het me ook nooit beklaagd.
Waar ben je dan begonnen?
Ik startte in Laken, in het Noorden. Ik ben wel ooit een jaar stage komen doen in Brussel binnen de KAJ (de Kajottersbeweging) en de enkele mensen die ik vanuit die stage kende woonden in Laken. Zo zat er een soort knipoog in van hierboven: je kent niets maar wat je dan kent, daar kom je terecht. De eerste twee jaren was ik medeverantwoordelijke in de kerk van Onze-Lieve-Vrouw van Laken en daarna vijf jaar in de Mutsaard waarvan de laatste drie jaar ook Neder-Over-Heembeek erbij. In 1998 werd me gevraagd om naar Evere te gaan en daar ben ik eigenlijk tot nu gebleven met een aantal variaties door dingen die er bij kwamen, eerst parochies daar in de buurt en nu op het einde was het gelijk aan het volledige decanaat Brussel Noordoost. Daarnaast werd ook gevraagd om wat op vicariaal niveau te werken in de vormingsdienst en nog wat andere dingen zoals studentenpastoraal. In 2011 werd ik dan adjunct van hulpbisschop Mgr. Kockerols.
33 jaar in de Brusselse Kerk. Kan je iets vertellen over de evolutie in al die jaren binnen de Brussel Kerk en meer bepaald de Nederlandstalige pastoraal?
Ik zou durven zeggen dat toen ik startte ook de Nederlandstalige pastoraal nog veel meer leek op de klassieke pastoraal zoals we die altijd gekend hebben ook al hadden we toen de indruk al niet meer dat iedereen christelijk was maar toch waren de structuren nog zo dat de meesten de pastorale zorg voor één of twee kerken hadden en men dacht nog in parochietermen terwijl we daar verder van weg gegroeid zijn. Het aantal betrokken en pratikerende mensen was zeker groter maar zat wel in de nasleep van die vroegere christenheid: mensen van hogere leeftijd en weinig jonge mensen. De generaties schoven op en de leeftijdsgrens ook. Je krijgt nu generaties die op alle vlakken anders in het leven staan, dus ook voor het parochieleven. De hang naar authenticiteit vind ik belangrijk nu. Die was er toen ook al maar je had meer structuren en rituelen die nu veel minder aanwezig zijn. Het gaat over de beleving. Als je zegt dat je gelovig bent, waar staat dat dan voor en wat betekent zingeving in mijn leven? Daardoor is de Kerk meer wakker en meer lucide geworden is. Misschien staan we nu dichter bij het begin, Christus, dan 33 jaar geleden. De stad zelf is veranderd, het is een verzameling van kleinere groepen en niet meer van twee groepen, de Nederlandstaligen en de Franstaligen. Het wordt ook niet meer zo aangevoeld. De stad is veranderd met een grotere mobiliteit, dus ook de pastoraal en dat maakt ook andere dingen mogelijk.
Welke waren, zijn je inspiratiebronnen?
Dat is geen gemakkelijke vraag. Tijdens mijn opleiding hebben mensen op het seminarie me wel veel meegegeven, zij waren lange tijd inspiratiefiguren. Ik denk ook aan mijn eerste pastoor Marcel Huyghe die nog altijd een zeer inspirerend persoon is. Toch vind ik de grootste inspiratie in de dagelijkse evangelielezing of het beleven van de eucharistie wat voor mij toch altijd ontmoeting is met Christus. Dat zijn natuurlijk de ‘oerinspiratiebronnen’.
Eucharistie vieren gebeurt dan vooral in het weekend of zijn er ook andere momenten in de week?
In het begin vierde ik zeker zo graag in de week als in het weekend maar je hebt dan wel een gemeenschap nodig met een aantal mensen die zich verplaatsen. Een weekviering is eenvoudiger en dat laat toe om naar de binnenkant te gaan. Een zondagsviering is natuurlijk feestelijk maar heeft ook veel praktische kanten. Sinds ik geen pastoor mee ben, niet meer in de parochie sta, voel ik dat toch als een gemis: de zondagsviering in een vaste gemeenschap die wegvalt. Ik mag geleidelijk aan ontdekken dat de plekken waar ik kom, zoals bij het vormen, dat eigenlijk allemaal gemeenschappen zijn waar ik mee zorg voor draag. Daar moet ik mijn draai nog wat in vinden. Het is ook goed om een paar vaste engagementen te hebben. Ik ben zo begonnen om één maal per maand in de kathedraal voor te gaan. Dat is ook een dankbaar publiek, met heel wat mensen die van overal komen en daar hun plek gevonden hebben. Het gaf ook de gelegenheid om hier en daar eens voor te gaan zoals in de St-Janskliniek waar ik ooit stage liep, wat een aangenaam weerzien was. Er ontstaat nu meer ruimte om dat te doen. Als je pastoor bent bijvoorbeeld is dat niet mogelijk.
Hoe voelt het aan om na adjunct geweest te zijn, nu zelf de eindverantwoordelijkheid te dragen?
Eerst zeggen dat ik dat niet gezocht hebt. Ik was in mijn dertiende jaar als adjunct begonnen toen ik deze functie van bisschoppelijk vicaris kreeg. Dat heeft natuurlijk voordelen qua continuïteit hoewel discontinuïteit natuurlijk ook wel zou kunnen en er iemand met een frisse blik komt zoals in Waals-Brabant is gebeurd. De overgang is minder groot geweest dan wat ik zelf eerst gedacht had. Ik merk dat ik toch al vrij veel wist en er toch een aantal automatismen zijn. Dat is wel verheugend. Natuurlijk begin je me de vraag: ‘gaat dat wel lukken?’. Ik ben altijd gelukkig geweest om adjunct te zijn van Mgr. Kockerols maar het dan zelf overnemen is zoals ze in het Frans zeggen: ‘ce n’est pas gagné’. Maar ik voel er mij wel goed bij. Het lijkt wel te lukken. Eén van de objectieve verschillen is dat ik nu meer afspraken hebt, veel meer mensen vragen om mij te zien. Ze zijn welkom en er zijn mooie gesprekken bij. Er is naast de inhoud van de gesprekken maar ook het relationele, mensen willen contact leggen. Je wordt daar alle twee rijker van.
Gesprekken maken het grootste deel van de dag uit, vaak het een na het ander. Dat brengt ook planning en opvolging van die gesprekken mee: het beheren van alle ‘to do’s’. Dat betekent ook veel opschrijven in plaats van te vertrouwen op mijn geheugen.
Het is waar dat je in ‘eerste lijn’ staat. Ik had op voorhand minder ingeschat hoe belangrijk de ploeg is die mee draagt. Ik wist het wel maar vanuit het nieuwe perspectief en de huidige rol merk ik dat de rol nog belangrijker is dan ik besefte.
Tot hier het eerste deel van het interview met Tony Frison.
Volgende week komt het tweede deel eraan.
Pastor Guido Vandeperre