We bekijken het woord absoute en plaatsen deze ritus even terug in de geschiedenis.
De absoute
De absoute is de plechtigheid voor een overledene na een uitvaartviering in de kerk. Het is een oud-Frans woord, afgeleid van ‘absoudre’, op zijn beurt afgeleid van het Latijnse ‘absolvere’ (ontbinden, vrijspreken). Ook het Nederlandse woord absolutie (kwijtschelding) is daarvan afgeleid. Het woord absoute werd aanvankelijk gebruikt voor de verzoening van de boetelingen op Witte Donderdag.
In de late middeleeuwen overheerste immers de gedachte van het oordeel en de vrees voor een eventuele verdoeming.
Een responsorium
In de achtste eeuw werd een krachtige kerkelijke voorbede gezegd voor de ziel van de overledene, vóór die naar het kerkhof werd gedragen. Later verdween die absolutie en werd het kerkelijke gebed een absoute in de huidige vorm: een responsorium (antwoordvers), een smeekbede en een gebed.
Een responsorium, van het Latijnse responsum, is het antwoord van het koor op de voorzang van de cantor. Tijdens het zingen van dat responsorium wordt het dode lichaam met wijwater besprenkeld en bewierookt.
Voor Vaticanum II
Voordat de liturgie hervormd werd tijdens het Tweede Vaticaans Concilie (1965), bekleedde de priester die de ‘lijkmis’ deed zich met een zwarte koorkap en ging naar de lijkbaar en bad het gebed ‘Non intres …’: Daag uw dienaar niet voor het gerecht, o Heer, tenzij Gij hem vergiffenis schenkt van al zijn zonden. Het koor zong daarna het ‘Libera me …’: Bevrijd mij, Heer, op die verschrikkelijke dag van de eeuwige dood, als hemel en aarde geschokt worden. Als Gij de wereld door het vuur komt oordelen … Libera me: spreek mij vrij. Denk aan het dialectwoord ‘liber zijn’ of vrij zijn. Vervolgens bad de priester het Kyrie eleison … Heer, ontferm U over ons. Terwijl het Onze Vader in stilte werd gebeden, ging de priester tweemaal om de lijkbaar, die hij met wijwater besprenkelde en daarna bewierookte. De laatste woorden van het Onze Vader baden de priester en de gelovigen luidop: ‘En leid ons niet in bekoring, maar verlos ons van het kwade.’ Ten slotte bad de priester het gebed ‘Deus cui proprium…’: God, het is U eigen altijd barmhartigheid te beoefenen en te sparen; wij bidden U daarom voor de ziel van uw dienaar(-ares) … lever haar niet over in de handen van de vijand, … maar geef de heilige engelen bevel haar op te nemen en naar het vaderland van het paradijs te brengen … Daarna werd de overledene de kerk uitgedragen tijdens het zingen van het ‘In paradisum …’: Moge de engelen u naar het paradijs geleiden … en dat gij de eeuwige rust moogt genieten.
Vandaag
Ook vandaag, zonder zwarte koorkap en meestal met een gemandateerde vrouw of man om in deze ritus voor te gaan, blijft de absoute nog een zinvol afscheid met mooie symbolen en hoopvolle woorden.
De zegen met gewijd water en de bewieroking zijn tekenen waarmee we uitdrukken dat we geloven in leven dat niet afbreekt maar tot voltooiing wordt gebracht. Zoals de Kerk het begin van het leven zegent en viert met het water van het doopsel, zo is de besprenkeling met water tijdens de absoute een zegenwens bij de doortocht naar een nieuw en eeuwig leven.
De bewieroking is een teken van eerbied en dankbaarheid om wat de overledene in zijn of haar leven bijgedragen heeft aan de levensstroom door te getuigen van Gods liefde.
Paul Stappaerts, Leuven