De dag na het broodwonder gaat de menigte terug naar de plaats waar Jezus hen had gespijzigd, maar Hij is er niet. Hun zoektocht eindigt aan de overkant van het meer en er ontspint zich een discussie tussen Jezus en hen. De start belooft niet veel goeds. Hun eerste vraag beantwoordt Jezus met een beschuldiging: ze zoeken Hem omdat ze hopen opnieuw gespijzigd te worden. Het teken-karakter van zijn wonderen begrijpen ze niet. Het wonder van het brood wijst op het teken dat Jezus de Messias en de Zoon van God is. Dat zien ze niet. Ze zoeken voedsel dat vergaat, maar daar gaat het niet om. Ze moeten werken voor het voedsel dat niet vergaat en dat de Mensenzoon, Gods eigendom, hen geeft. Op de logische vervolgvraag van de menigte welke werken van hen verlangd worden, ontvangen ze een antwoord dat hun wereld op z’n kop zet. Jezus probeert hun aandacht te verleggen van het fysieke voedsel dat zij zoeken naar het geestelijke voedsel dat Hij is. Er is maar één werk: geloven in Hem die God gezonden heeft.
De joodse traditie heeft werken nooit geïsoleerd van het geloof, het was één van de vele werken, maar Jezus definieert het werk dat essentieel is voor het eeuwige leven als ‘geloof in Hem’, en daar is de menigte nog niet van overtuigd. Opnieuw vragen ze om een wonderteken, terwijl ze de dag ervoor, juist door een wonder, volop te eten hadden. Door het voedselwonder erkent de menigte in Jezus een profeet (Johannes 6,14) en nu menen ze een ander teken nodig te hebben om te bewijzen dat Hij de Mensenzoon is, door de Vader gezonden.
Bij hun vraag verwijzen ze naar de ervaring van hun voorouders in de woestijn. Psalm 78,24 klinkt mee in hun verhaal, waarbij ze, in plaats van JHWH, Mozes aanduiden als de gever van het brood uit de hemel. Jezus corrigeert hen drievoudig. Niet Mozes gaf het brood, maar ‘mijn Vader’. Het is geen gebeurtenis uit het verleden, maar ook nu geeft God dat brood en dus het leven aan de wereld. En het brood uit de hemel is Jezus zelf; wie tot Hem komt, heeft geen honger meer en ook geen dorst (zie Johannes 4,13).
De menigte verlangt een aardse bevrijder die voor voedsel zorgt en politieke vrijheid brengt. Jezus probeert hun aandacht te verleggen van het fysieke voedsel dat zij zoeken naar het geestelijke voedsel dat Hij is. Hij is dus niet slechts, zoals Mozes, de middelaar van wat God schenkt; Hij is eerder zelf een geschenk van God: Hij is het brood dat leven geeft.