In herinnering aan Mozes die veertig dagen en veertig nachten op de Sinaïberg was (Exodus 24, 18) en in het spoor van de profeet Elia die veertig dagen en veertig nachten onderweg was naar de berg van God, de Horeb (1 Kon. 19, 8), zo zijn ook wij, christenen, onze veertigdaagse tocht naar Pasen aan het gaan. Zo gingen ook Noach en die bij hem waren de ark binnen terwijl de vloed veertig dagen lang de aarde overspoelde (Gen. 7, 12). En zo riep de boetepredikant Jona de inwoners van Nineve op tot een veertigdaagse boetetijd (Jona 3, 4). Zo zal ook het uitverkoren volk veertig jaren rondzwerven door de woestijn, terwijl ze wonderbaar gespijzigd werden met manna. Zo zouden ze 'Gods volk' worden.
We zijn dus nu volop de tocht aan het gaan, we zijn halfweg. De mooiste omschrijving van deze bijzondere periode is heel treffend verwoord in de prefatie 1 van de Veertigdagentijd (we hebben die vorige zondag gebeden en zullen die herhalen op de vijfde zondag):
God, Gij gunt uw gelovigen de vreugde jaarlijks naar het paasfeest toe te gaan:
dit is een tijd van meer toeleg op het bidden,
van grotere aandacht voor de liefde tot de naaste,
een tijd van grotere trouw aan de sacramenten waarin wij zijn herboren.
Op deze tocht naar Pasen is de Bijbel uiteraard de bijzondere reisgids. In het evangelie van de eerste zondag in de Veertigdagentijd krijgen we elk jaar het verhaal van Jezus' verblijf van veertig dagen in de woestijn en de beproevingen door de satan, waar vooral in de A-cyclus klinkt: 'Niet van brood alleen leeft de mens, maar van elk woord dat komt uit de mond van God' (Mt. 4, 4; Deut. 8, 3).
Onze weg naar Pasen door het Oude Testament
Voor iedere christen is de Veertigdagentijd een opnieuw beleven van de grote etappes van de heilsgeschiedenis. In elke lezingenserie (A-, B- en C-cyclus) wordt via de eerste lezing heel de heilsgeschiedenis in zevenmijlslaarzen doorlopen: zes etappes onderweg om op de zevende zondag (Pasen) aan te komen bij de vervulling van alles wat de profeten over Jezus hebben voorzegd.
De tocht vertrekt op de eerste zondag in de tuin waar God het eerste mensenpaar boetseerde (A-cyclus: Gen. 2 en 3) om zeven zondagen later uit te monden in een andere tuin waar dat nieuwe graf gelegen was waarin nog nooit iemand was neergelegd (Joh. 19, 41). Het is in die tuin dat de vrouwen en later Petrus en Johannes op de paasmorgen bij het graf kwamen en bemerkten dat de steen was weggerold (Mt. 28, 2; Mc. 16, 4; Lc. 24, 2; Joh. 20, 1).
Tot het begin van de heilsgeschiedenis behoort ook het verhaal van de zondvloed en van het eerste verbondsteken, zoals we dat op de eerste zondag van deze B-cyclus beluisterden: 'Dit is het teken van het Verbond dat Ik instel tussen Mij en u' (Gen. 9, 12-13). Volgend jaar krijgen we op die zondag de eerste geloofsbelijdenis van het uitverkoren volk te horen: God heeft hen tot een groot, machtig en talrijk volk gemaakt en hun het land geschonken dat druipt van melk en honing (Deut. 26, 4-10).