Op onze tocht naar Pasen, waarvan we nu zondag reeds de vijfde zondag van de Veertigdagentijd bereikt zullen hebben, zijn de Bijbelse teksten onze bijzondere reisgids. Vorige week behandelden we de oudtestamentische lezingen, dus is het nu de beurt aan de evangelielezingen. We gaan dus nu onze Paasweg door de evangelielezingen en de apostellezingen.
Van vernedering naar verheerlijking Waar anders zou de paasweg door de evangelies vertrekken dan in de woestijn. De veertigdagentijd leidt ons met Jezus naar de plaats waar de mens alles moet loslaten om alleen God te vinden, waar hij heel klein wordt zodat Gods grootheid duidelijker aan het licht komt. Respectievelijk Matteüs, Marcus en Lucas verhalen ons op de eerste zondag over Jezus' verblijf in de woestijn en zijn confrontatie met en zijn overwinning op de bekoorder, en dezelfde evangelisten leiden ons op de tweede zondag naar de berg waar Jezus van gedaante wordt veranderd en te midden van die beide andere kampioenen van een veertigdagentocht – Mozes en Elia – aan drie leerlingen verschijnt: weeral een vooruitgeschoven paasvisioen dat niet mededeelbaar is vooraleer de Mensenzoon uit de doden is opgestaan.
Deze beide evangelies moeten we tegenover de evangelielezingen plaatsen van de zesde en zevende zondag, Palmzondag en Pasen. Ook daar gaat het opnieuw van vernedering naar verheerlijking, van passieverhaal naar verrijzenisverhaal. In de opbouw van het zondagse evangelieschema van de Veertigdagentijd is deze parallel toch wel erg treffend.
Een wondermooie triptiek Even treffend is het volgende: wie de eerste en tweede, de zesde en de zevende zondag nu even wegdenkt, houdt een drievoudige reeks (A, B en C) van drie zondagen (de derde, vierde en vijfde zondag) over. Zij vormen samen een prachtig drieluik.
Het middenluik (B-cyclus) In de evangelies van de B-cyclus komt telkens op een andere wijze de paradox van het paasmysterie ter sprake:
De derde zondag: Breek de tempel af en in drie dagen zal Ik hem doen herrijzen (Joh. 2, 19).
De vierde zondag: De Mensenzoon moet omhoog worden geheven zoals Mozes eens de slang omhoog hief in de woestijn (Joh. 3, 14): aan het kruis – teken van verguizing en ondergang – wordt Jezus verheven.
De vijfde zondag: Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen; maar als hij sterft, brengt hij veel vruchten voort (Joh. 12, 24).
De tempel, het kruis, de graankorrel: het zijn symbolen die dood en leven samenleggen en telkens weer verwijzen naar de kruisdood van de Heer als doorgang naar de verrijzenis. Deze drie passages vormen samen het centrale luik dat het paasmysterie in het licht stelt.
Het linker zijluik (A-cyclus)
De derde zondag: Het gesprek van Jezus met de Samaritaanse vrouw: Wie van het water drinkt dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid geen dorst meer (Joh. 4, 14).
De vierde zondag: de genezing van de blindgeborene: Nooit in der eeuwigheid heeft men gehoord dat iemand de ogen van een blindgeborene heeft geopend (Joh. 9, 32).
De vijfde zondag: de opwekking van Lazarus: Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en ieder die leeft in geloof aan Mij, zal in eeuwigheid niet sterven (Joh. 11, 25-26).
Achtereenvolgens gaat het hier over water voor de dorstigen, licht voor de blinden en leven voor de gestorvenen. Water, licht en eeuwig leven zijn de grote doopsymbolen. Denk maar aan het doopwater, de doopkaars en de uiteindelijke betekenis van het doopsel. Hier worden deze symbolen rechtstreeks op Christus zelf betrokken. Hij is de bron van levend water, Hij is het licht voor de blinden, Hij is de verrijzenis en het leven. Het linker zijluik illustreert op deze wijze het grote paassacrament van het doopsel.
Het rechter zijluik (C-cyclus)
De derde zondag: de onvruchtbare vijgenboom; Laat hem dit jaar nog staan ... Misschien draagt hij volgend jaar vrucht (Lc. 13, 8-9).
De vierde zondag: de barmhartige vader: Zijn vader zag hem al in de verte aankomen en hij werd door medelijden bewogen; hij snelde op hem toe, viel hem om de hals en kuste hem hartelijk (Lc. 15, 20).
De vijfde zondag: de overspelige vrouw: Vrouw, heeft niemand u veroordeeld? ... Ook Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig van nu af niet meer Joh. 8, 10-11).
Het gaat in deze evangelieperikopen over geduld, over verzoening en grootmoedige vergevensgezindheid, over vrijspraak, vrede en een nieuw begin. Zo worden hier heel duidelijk de grondtrekken aangegeven van een tweede paassacrament: het sacrament van boete en verzoening, door de kerkvaders 'het tweede doopsel' genoemd.
In ons drieluik vormt het paasmysterie het middenluik terwijl links en rechts de twee paassacramenten van doop en verzoening prachtig worden uitgetekend.
De boodschap van de apostel Ten slotte is er de apostellezing. Die is telkens ontleend aan een van de Paulusbrieven en leunt nu eens sterker aan bij het evangelie en dan weer eerder bij de eerste lezing. Het zou ons te ver leiden om deze lezingen hier ook te bespreken.
Tot slot Het was de bedoeling met deze beschouwingen, verspreid over twee weken, jullie te helpen om de rijkdom van de keuze van Bijbellezingen op deze zondagen naar Pasen toe sterker te waarderen als een hoogtijd van Bijbelse verkondiging. Het gaat tenslotte altijd en enkel maar om de prediking van de gekruisigde en verrezen Heer. Daarvoor is de Veertigdagentijd alleszins de gunstige tijd.
Jan Verheyen, pastoor-deken
(Inspiratie: een artikel van Peter D’Haese (1913-2024) in Zacheüs, Wegwijs in de liturgie, 1990)