Vanwege zijn rol in het Bijbelboek Tobit is Rafaël de beschermheilige van reizigers, pelgrims, emigranten, spoorwegpersoneel, enz. en van artsen, apothekers, verplegend personeel en zieken. Behalve aan zijn engelenvleugels herken je Rafaël in gezelschap van Tobias, met wandelstok, veldfles en reistas of met een vis.
De aartsengel Uriël
Uriël (Hebreeuws: 'Het licht van God' of 'mijn licht is God') is een van de aartsengelen van het christendom en het jodendom.
Uriël in het Jodendom
Uriël verschijnt in de Joodse traditie pas ver na de Babylonische ballingschap (6de eeuw vóór Christus), namelijk in het Eerste boek van Henoch (de oudste delen zijn van ongeveer de 3de eeuw vóór Christus). Volgens dit geschrift werd Uriël door God naar Noach gestuurd om hem te waarschuwen voor de zondvloed. Noach moet zich verbergen en zich niet meer in het openbaar vertonen. Ook krijgt hij van Uriël de opdracht en aanwijzingen om een ark te bouwen om de watervloed te overleven. Uriël wordt ook genoemd als de Wachter die gesteld is over de Tartarus, de plaats waar engelen gestraft worden.
In het tweede boek van Henoch, een tekst van vóór 70 na Christus, krijgt Uriël van God de opdracht de naar de hemel opgestegen Henoch driehonderdzestig boeken te dicteren, die alles bevatten wat er te weten valt. Uriël wordt vaak gezien als cherubijn 'aan de poort van de tuin van Eden, met een brandend zwaard' of de engel die over 'onweer en terreur waakt'. In het Leven van Adam en Eva wordt Uriël gezien als een cherubijn in het derde hoofdstuk van Genesis. In andere angelologieën (= leer over de engelen) wordt Uriël gezien als serafijn, regent van de zon, vlam van God, engel van de heilige Geest, waker over het dodenrijk of aartsengel van de redding.
Uriël in het christendom
Uriël wordt alleen genoemd in de Apocriefen van het Oude Testament en komt in de Canon van de Bijbel niet voor en wordt daarom door o.a. de Rooms-Katholieke Kerk niet erkend en vereerd. Uriël is wel in de christelijke traditie opgenomen. Er is een overlevering dat Uriël Zacharias en Elisabeth, de ouders van Johannes de Doper, aanspoorde om naar Egypte te emigreren om zich bij Jozef en Maria en de jonge Jezus te voegen.