Want eigenlijk weten we niet zoveel over Maria. Ja, wel het eerste begin: dat ze zwanger werd en moeder werd van Jezus. De oudste bronnen van de traditie vertellen dat Jozef betrekkelijk vlug gestorven is. Maria stond er dus vroeg alleen voor. En ze had zeker heel wat zorgen om Jezus. En vooral veel pijn en verdriet om zijn sterven. Neen, veel weten we niet over haar, maar we kunnen ons wel voorstellen hoe haar leven verlopen is. Als het leven van zovelen onder ons, met vreugdes en mooie momenten, maar ook met zorgen en verdriet.
In de eerste plaats was ze dus een gewone vrouw, die in de maatschappij van toen niet veel voorstelde. Ze woonde in Galilea en daar werd door de mensen van Jeruzalem op neergekeken. In het lied dat ze zingt, het Magnificat, noemt ze zichzelf een geringe, een dienares. En toch is juist zij tot een baken van geloof geworden, tot steun en toeverlaat van velen.
In de bijbel staat Maria in een lange traditie. Vóór haar waren er al heel wat vrouwen geweest bij wie het – menselijkerwijs gesproken – onmogelijk leek dat ze een kind zouden krijgen. En geen kind betekende dat de geschiedenis doodliep, dat er geen toekomst was. Sara en Hanna hebben het meegemaakt, ook Rachel en Elisabeth waren normaal gesproken onvruchtbaar. En Maria had nog geen gemeenschap gehad met een man. En toch, vertellen al die verhalen, blijkt het onmogelijke mogelijk. En Maria wordt de moeder van de Messias, met haar begint God weer maar eens opnieuw.
In het boek Apokalyps lezen we dat de ziener Johannes in zijn dromen een vrouw aan de hemel ziet (Apok. 11 en 12). Ze heeft geen naam, maar we kunnen in haar Maria zien, maar ook Sara, Rachel of Elisabeth. Of misschien is ze wel Israël, het volk van God zelf dat geen toekomst lijkt te hebben en toch in verwachting is. Of misschien zijn wij het wel, Gods volk van alle tijden, dat blijft uitzien naar een andere wereld.