Veel mensen zien het leven van Jezus als een oude legende of een religieus sprookje. De bewering dat Jezus helemaal niet heeft bestaan, blijft zelfs de kop opsteken. Dat is aantoonbaar onwaar. Jezus’ leven is al in een vroeg stadium zeer goed gedocumenteerd, zelfs door notoire tegenstanders. Er is niet één persoonlijkheid uit de antieke oudheid over wie we meer historische informatie hebben dan Jezus.
Iedereen die meer wil weten over het leven van Jezus is aangewezen op de historische bronnen. Dat zijn in de eerste plaats de evangeliën en de brieven in het Nieuwe Testament. Sceptici schilderen deze geschriften graag af als creatieve tendensliteratuur: enkele jaren na de gebeurtenissen zou men van de geflopte rabbi Yeshua een soort God hebben gemaakt. Zijn biografie zou met sensationele wonderen zijn opgeleukt en er zou zelfs een wonderbaarlijke verrijzenis uit de dood gefingeerd zijn. We gaan ons er wat nader in verdiepen.
De geschriften van de heilige Paulus gelden onbetwist als de oudste tekstgetuigenissen van het Nieuwe Testament. Er wordt met gegronde redenen aangenomen dat Jezus in het jaar 30 is gekruisigd en dat de fanatieke christenvervolger Saulus rond het jaar 32 of 33 tot geloof in Jezus kwam. Hij zou circa 35 n. Chr. de getuigen van Jezus’ verrijzenis, Petrus en Jakobus, hebben ontmoet. Hij kreeg bij die gelegenheid wellicht het geloofsgetuigenis al overgeleverd dat in de vroege Kerk gehanteerd werd. Paulus gaf het op zijn beurt in 1Kor.15,3-6 door:
‘In de eerste plaats heb ik u doorgegeven wat ik zelf als overlevering heb ontvangen, namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden, volgens de Schriften, en dat Hij begraven is, en verrezen op de derde dag, volgens de Schriften; en dat Hij verscheen aan Kefas en daarna aan de Twaalf. Vervolgens is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nog in leven zijn; sommigen zijn echter gestorven.’
We moeten duidelijk voor ogen houden dat de verrijzenis beslist geen later verzinsel is, maar een feit dat al spoedig na Jezus’ dood (sommigen denken zelfs binnen de twee tot vijf jaar) door een groot aantal tijdgenoten verkondigd en bevestigd werd. Daarmee haalden ze zich het risico op vervolging op de hals. Hier komt nog bij dat Jezus’ verrijzenis uit de dood om zo te zeggen op een uitgelezen moment plaatsvond: midden in Jeruzalem, en tijdens het Peseachfeest. Hoe had men kunnen beweren dat het graf leeg was als iedereen in Jeruzalem wist dat zijn lijk nog gewoon in de spelonk lag? Zo had er evenmin volgehouden kunnen worden dat er een wonder was gebeurd terwijl de hele wereld wist dat dat niet klopte. Het tegendeel was het geval: in de antichristelijke joodse geschriften wordt noch het lege graf, noch het wonder ontkend. Deze gebeurtenissen worden alleen anders uitgelegd: het lijk zou gestolen zijn en Jezus’ wonderkrachten zouden bewijzen dat Hij een tovenaar, en dus een handlanger van Satan was geweest.