Het uiterlijke teken van de genezing is een uitnodiging om tot geloof te komen. Eén van de tien doet dat. Hij wordt ook gered.
Een vader stond met zijn zoontje, een kleuter nog, bij de bakker. Hij kreeg een snoepje en moest van zijn vader “dankjewel” zeggen. Het kostte hem veel moeite om dit over zijn lippen te krijgen. Enkele dagen later gingen ze opnieuw naar de bakker. Zegt die kleine vooraf tot zijn vader: “Ik zeg geen dankjewel; ik lust geen snoepje.” Voor hem is er een verband tussen dank zeggen en een beloning krijgen.
Het is niet de dankbaarheid van de beleefdheid die in het spel is in de eerste lezing en het evangelie van vandaag. Als Naäman de man Gods komt danken voor zijn genezing erkent hij de macht van Jahwe God. En als de Samaritaanse man die van zijn huidziekte genezen is bij Jezus terugkeert, aanbidt en aanroept hij God. Danken is hier telkens God erkennen, tot geloof komen. Een gelovige is een dankbare mens, dankbaar om de zegeningen die haar of hem overkomen.
Dan klinkt vroeg of laat dat sublieme woord van Jezus: je geloof heeft je gered. Wie gelooft, wordt niet enkel genezen - een uiterlijk en meetbaar gebeuren, maar hij wordt ook gered - een innerlijk gebeuren van redding van zonde en dood.
Voor een kind is danken soms een snoepje krijgen. Wij kunnen door te danken, God een plaats geven.
Reacties
Om reacties te zien en te reageren op dit artikel moet je je eerst even aanmelden via het menu bovenaan. Tot gauw.