Wat zeggen ze?
Sommige mensen trekken de aandacht, er wordt over hen veel verteld en ook wel geroddeld. Eigenlijk is dat voor velen een plezante bezigheid.
In onze tijd zijn dat vaak filmsterren, sportkampioenen, politici en figuren uit koninklijke kringen.
Er bestaan gespecialiseerde media die berichten en commentaren geven over hun doen en laten, graag op tijd ook eens een pikante geschiedenis.
Dat doet verkopen.
In de tijd van Jezus bestonden die media niet en het waren vaak ook andere figuren waarover gesproken werd, soms zelfs religieuze leiders, zelfs als er niet direct iets negatief over hen te vertellen viel.
De vraag van Jezus in het evangelie is dan ook niet zo vreemd. Hij wil van zijn leerlingen eens horen wat er zoal over Hem gezegd wordt.
Spoedig zal blijken dat dit helemaal niet uit ijdelheid is. Jezus is er vooral mee begaan wat mensen over zijn boodschap denken en hoe ze er op reageren.
Volgens de antwoorden van de apostelen wordt Jezus vooral vergeleken met figuren van vroeger, belangrijke en gerespecteerde personen uit de rijke geschiedenis van Israël zoals Elia, de grote man van God, Johannes de Doper, de voorloper of de profeten.
Het is een eer met hen vergeleken te worden.
Er is eigenlijk geen vuiltje aan de lucht, de leerlingen hebben goed op de vraag geantwoord.
Maar voor Jezus is dit slechts een aanloop om de echt belangrijke vraag te stellen: ‘Wie zegt gij dat Ik ben?’
Dat is niet gewoon een opinie, maar een reactie met heel hun persoon en naar zal blijken met heel ingrijpende gevolgen.
Daarop geeft Petrus een correct antwoord: Jezus is voor hem geen figuur uit het verleden, niet iemand van vroeger.
Hij is degene die nog moet komen, de langverwachte, de Christus, de Messias.
Eigenlijk degene om wie alles draait in het joodse geloof, de vervulling van alle beloften.
Maar weer gaat Jezus verder, er zijn aanvullingen nodig bij dit antwoord.
De Christus werd gezien als een hooggeachte persoon, gezonden door God, die uiteindelijk een rijk van vrede en welvaart zou brengen.
Nu zegt Jezus dat Hij zal moeten lijden, verworpen worden en sterven.
Dat jaagt Petrus op stang, hij neemt Hem terzijde begint Hem ernstig daarover te onderhouden: dat kan niet, dat mag niet.
Hij krijgt van zijn Heer een strenge terechtwijzing, we mogen zeggen een ferme uitbrander.
Jezus noemt hem zelfs een satan, een duivel, dat is de oude verleider die probeert de mensen van God weg te leiden, reeds van in het begin van Jezus’ optreden was hij erbij om de Heer van zijn weg af te houden.
De leerling op wie Jezus al zijn vertrouwen heeft gesteld, de steenrots op wie Hij zijn kerk wilde bouwen, wordt nu zelf satan genoemd, hij heeft hier zwaar gefaald, vandaar ook die bijzonder strenge terechtwijzing.
Dit gesprek had plaats in de intimiteit van Jezus met zijn leerlingen.
Maar zij zijn niet de enigen die moeten op de hoogte zijn.
Nu roept Hij het volk erbij om het allerbelangrijkste te zeggen.
ichzelf verloochenen, een kruis opnemen, dat geldt niet alleen voor Jezus zelf.
Dat kruis zal een bijzondere bittere ervaring worden, maar ook degenen die Hem willen volgen zullen het moeten doen.
De kerkgeschiedenis is een sprekende illustratie van hoe deze woorden van Jezus zich in bittere werkelijkheid zullen omzetten.
De eerste eeuwen van het christendom zijn niet altijd een vreugdevol verhaal.
We staan plots heel ver van nieuwsgierigheid, roddels en sensatiebladen.
Bij het geloof gaat het niet om praatjes en sensatie, maar om een totale inzet.
En dat geldt ook voor ons. Vandaag ondervinden vele christenen in Azië en Afrika vervolging en tegenkanting omwille van hun geloof in Jezus.
Bij ons is die tegenkanting er ook, zij het meestal niet levensbedreigend, al werd in Frankrijk reeds een priester vermoord aan het altaar.
Maar beschouwd worden als achterlijk en behorend tot een uitstervend ras, valt ook heel zwaar voor ons voor wie dit geloof veel betekent en een bron van inspiratie vormt.
Dit minachtend bekeken worden is een hedendaagse vorm van zijn kruis dragen.
We moeten zoeken naar een manier om er mee om te gaan en het kan ook veel moed vragen.
Luc De Baene