“Franciscus, waarom loopt iedereen achter jou aan? Hoe krijg je dat voor elkaar?” Dat vraagt broeder Masseo, een van de eerste mannen die met Franciscus meetrekken op zijn pelgrimage door Italië. Hoe komt het dat Franciscus van Assisi, geboren in 1181, een koopmanszoon die minderbroeder werd, mensen tot op vandaag zo inspireert en begeestert? Heeft die waardering betrekking op wat Franciscus echt ter harte ging?
Franciscus was spontaan en levendig. Al in zijn jonge jaren viel hij op door zijn goedhartigheid voor armen, zijn generositeit (zijn vrienden aten en dronken graag op zijn kosten!) en zijn hoofse manieren. Hij had vooral talent als acteur. Hij voelt mee met de bedelaars en hij maakt zichzelf tot bedelaar: hij wisselt van kleren met één van hen. De Kerststal zou vandaag niet zijn wat ze is, zonder Franciscus. Hij was het die opdracht gaf aan zijn vriend Giovanni Velita, de burchtheer van het stadje Greccio om een levendige kerststal op te zetten op zo'n manier dat Greccio wel nieuw-Bethlehem leek. In Franciscus tijd was dat nieuw, ongehoord, ‘not-done’, schokkend. Hij werd in 1224 niet voor niets ontboden in Rome om verantwoording af te leggen van het spektakel. De paus was echter een verstandig man en gaf hem toestemming om overal waar hij kwam met Kerst een levende Kerststal in scène te zetten. We weten dat hij zijn preken dikwijls illustreerde met één of ander toneeltje. Franciscus is een man van poëzie en zang gebleven tot het einde. Als hij gaat sterven, roept hij zijn broeders en vrienden bij zich en vraagt hen het tafereel van het laatste avondmaal over te doen.
Toch brak Franciscus met zijn familie, maar ging niet naar een klooster en hij werd ook geen kluizenaar. Franciscus bleef in Assisi, zijn biotoop, en hield contact met zijn vertrouwde omgeving. De keuze van Franciscus en zijn eerste broeders ging over een eigen manier van kijken naar de werkelijkheid. Zijn enige vraag was: “wat draagt nu echt bij tot leven?”. Dit was voor Franciscus een proces van zoeken en geleidelijk ontdekken van een specifieke levenswijze die in die tijd revolutionair was en afweek van het gangbare religieuze denken.
Wat draagt nu echt bij tot leven? Op alle terreinen van het leven kan het misgaan. Macht, bezit, kennis, aanzien en dergelijke zijn voor de hand liggende terreinen van ontsporing. Maar dat kan evenzeer het geval zijn bij deugdzaamheid en vroomheid. In een hoogstaand godsdienstig leven en in pastorale of diaconale dienstbaarheid is het risico van uiterlijke schijn en verabsolutering misschien wel het grootst en kan de camouflage misleidender zijn. Bij alles wat wij zijn en doen, moeten wij het relatieve en relativerende van onze werkelijkheid in het oog houden. Niets van wat ons mensen eigen is en wat behoort tot onze wereld mag verabsoluteerd, wat wil zeggen, losgemaakt worden uit het groter verband. Dat betekent dat wij de betrekkelijkheid van ons leven onder ogen zien en het dienovereenkomstig inrichten. Onze kijk op onszelf en onze omgang met anderen komen alleen tot hun recht als wij ze in verhouding tot elkaar en tot de “Gever van alle goeds (God)’ verstaan. We leven van Gods zegeningen! Franciscus is ons voorgegaan.
Hilde Vantomme
Franciscanes Missionaris van Maria