Elke dag een goede daad! Met deze spreuk hebben padvinders een sterk moreel kompas op zak. Ook Franciscus van Assisi moedigt zijn broeders aan om met ijver zich toe te leggen op goede werken (RegNB 7,12). Tegelijk waarschuwt Franciscus ons dat we ermee niet onze hemel mogen verdienen. Doorheen dit verdienmodel dreigen we immers het goede toe te eigenen en pluimen op onze eigen hoed te steken. Daar wringt voor Franciscus het schoentje: het goede komt van God en dus moeten we in alles wat we doen het goede aan Hem teruggeven: door hem te danken, door het goede aan anderen door te geven en ons te verheugen over het goede dat anderen doen.
In zekere zin gelijkt het goede op een verbindende levenskracht die vanuit God stroomt in de hoop dat het doorheen ons en de hele schepping mag verder stromen. De beeldspraak van het goede dat stroomt werken we hieronder verder uit.
Wanneer het goede niet langer stroomt maar stokt...
Soms houden we er kruideniersrekeningetjets op na: wat heb ik allemaal voor de ander gedaan en wat heeft die ander mij dan teruggegeven? Zo wordt het goede een bron van openstaande rekeningen waarbij de ander bij mij in het krijt komt te staan. Of we worden jaloers op het goede dat de ander doet (Wijs 8,3) en willen we hem of haar in die goede daden overtreffen en als dat niet lukt dan proberen we hem of haar onderuit te halen.
Voor Franciscus staat meerwaardigheid of rivaliteit haaks op de verbindende dynamiek van het goede. Franciscus geeft ons deze raad: wil je het onderscheid leren kennen tussen wat ten gronde goed is en dus van God komt versus wat kwaad is, kijk dan naar wat het doet met je hart. Wanneer je hart mild wordt, dan kan het goede stromen en je verbinden met anderen. (Fioretti XXIX) Wanneer je hart versteent, dan stokt die goede dynamiek en zorgt dat voor tweedracht, eenzaamheid of toxische vergelijking.
Franciscus verwijst hierbij naar het verhaal van de zondeval waarbij de eerste mensen zich buiten die verbindende, goede kracht stellen door moedwillig tegen Gods gebod in te gaan en door zelf te willen bepalen wat goed is. (Wijs 2, 3) Eten van de boom van de kennis van het goede verstoort het paradijselijk eco-systeem en de mens verbreekt op die manier de oorspronkelijk band met God: de tuin van Eden wordt ingeruild voor een woestenij.
Gods goede, milde kracht laten doorsijpelen
Bonaventura schrijft in zijn Legenda Major (VIII, 1) dat Franciscus doorheen zijn onophoudelijk gebed en broederlijke manier van leven zo dicht bij God was gekomen dat het leek alsof hij wel terug toegang kreeg tot die oorspronkelijke, paradijselijke band met God, de mens en de natuur (cf LS 66). Franciscus plaatst zich geheel en al in die stroom van Gods goede kracht en die verbindende mildheid laat hij doorsijpelen in alles wat hij doet.
Het goede is dan op zich niet langer resultaat gericht: het is niet de goede daad zelf maar wel de energie waarmee je handelt die de maatstaf wordt. God in onszelf aan het werk laten en zo het goede in ons laten stromen, terug naar God toe maar ook in verbondenheid met de anderen en de natuur. Het klinkt zo eenvoudig maar het is een levenslange oefening om ons bewust in de stroom te kunnen plaatsen.
Ook paus Franciscus pleit voor een revolutie van tederheid, een omwenteling naar universele broeder- en zusterlijkheid gestoeld op mildheid en kwetsbaarheid die verbindt. Deze revolutie bezweert onze cardio-sclerose, zo liet de paus in een interview optekenen. Het klinkt paradoxaal maar hoe meer we ons kwetsbaar en teder openstellen en Gods goede kracht doorheen ons kunnen laten stromen hoe milder en meer teder we worden. Een druppel van Gods goede kracht die kan doorsijpelen lijkt dan de potentie te hebben van een heuse en krachtige stroom.
Wees geprezen mijn Heer door zuster water die nuttig is en nederig
Ook in het Zonnelied vinden we sporen terug van die goddelijke doorstroom van het goede. Het woordje ‘per’, ‘door’ is één van de meest cruciale woorden in het Zonnelied. Als een refrein klinkt acht keer “Wees geprezen, mijn Heer, door...” God wordt geprezen en gedankt om de goede eigenschappen van de schepselen die wij broeder en zuster noemen en waardoorheen we Gods scheppende en goede kracht herkennen. Broeder zon is mooi en straalt met grote pracht, zuster maan is helder en kostbaar, broeder vuur is vrolijk en robuust. Opvallend zijn de kenmerken van zuster water zuiver, kostbaar, nuttig en nederig.
Wat we van zuster water kunnen leren is hoe het altijd de laagste plaats opzoekt en zo altijd blijft stromen. Franciscus van Assisi eindigt zijn Zonnelied niet toevallig met een opdracht voor de mens: “Prijs en zegen mijn Heer, dank en dien hem in grote nederigheid.” De beeldspraak van Gods goede stroom ontvouwt zich hier heel mooi: naar mate wij als mens meer in staat zijn om Gods goede kracht doorheen ons op een milde en tedere manier te laten stromen en vooral te brengen naar die laagste plekken waar die kracht het meest nodig is en de meest heilzame werking kan hebben, zo worden wij ook meer en meer gelijkend op God zelf en de nederige Gekruisigde.
Het allerlaatste woordje van het Zonnelied, ‘humilitas’, ‘nederigheid’ staat tegenover het allereerste woordje: ‘Altissimu’, ‘Allerhoogste’. In de mens komt deze paradoxale dynamiek aan het licht: door God te danken geven wij het goede terug aan God, door nederig te zijn laten wij het goede stromen tot op de laagste plekken waar hardheid heerst. Daarin schuilt de grootste opdracht van de mens: om Gods milde en transcendente goedheid ook te laten stromen naar die versteende plekken in de hoop dat die, net zoals ons hart, milder en teder te maken.
Geen verharding noch overstroming...
In zijn voorlaatste Wijsheidspreuk schrijft Franciscus: “Waar armoede is met vreugde, daar is geen hebzucht en geen gierigheid. Waar barmhartigheid is en onderscheiding, daar is geen overstroming en geen verharding.” (Wijs 27, 3.6). Over die verharding hadden we hierboven al geschreven hoe het tegenover mildheid staat. Het kwade doet het hart verstenen waardoor het goede niet meer kan stromen. Milde barmhartigheid lijkt de enige remedie om het hart terug te openen en te laten stromen. Heel opvallend hierbij is de combinatie met het Latijns woord ‘superfluitas’ dat letterlijk vertaald ‘overstroming’ betekent. Het woord slaat volgens mij hier niet op de overvloedige kracht van Gods goedheid want daar is per definitie nooit genoeg van, maar wel de manier waarop we die kracht doorgeven. Wanneer we het goede doorgeven zonder er zelf dankbaar of vreugdevol van te worden dan wordt de stroom op een of andere manier ook verstoord. Het is niet goed als we meer goeds willen doorgeven dan we ontvangen en onszelf al te veel opofferen zonder ons te kunnen laven. Gods goede kracht moet ons verbinden met anderen, niet uitputten of vereenzamen. Het vergt dus een milde barmhartigheid, maar tegelijk ook een onderscheiding om het goede in en doorheen ons te laten stromen zonder het te manipuleren.
De derde regel van die Wijsheidsspreuk lijkt deze gedachte ook te onderschrijven omdat er letterlijk staat armoede mét vreugde. Het is er Franciscus dus niet om te doen arm te worden, maar wel om via armoedebeleving vreugdevol te worden en in verbondenheid met God en de schepping te leven. Tegenover de armoede met vreugde staan: hebzucht en gierigheid. Franciscus waarschuwt zijn medebroeders voor toe-eigening omdat het een mogelijk obstakel vormt voor echte ontmoetingen. Om het dichter bij de beeldspraak te brengen: toe-eigening zorgt voor extra obstakels waardoor er minder ruimte is voor het goede om doorheen ons te stromen.
Armoede mét vreugde is in zekere zin een goede bedding voor het goede om goed te stromen. Zonder al te veel obstakels maar wel met de nodige vreugdevolle en milde doorsijpeling kunnen we het goede goed doorgeven en teruggeven.
Goede laten doorstromen, ook naar toekomstige generaties
Het goede laten doorstromen betekent ook hier en nu telkens opnieuw beslissingen maken die impact hebben op toekomstige generaties. Twee heel concrete voorbeelden hierbij zijn kerk zijn en ecologie.
De aanleiding om voor dit thema “het goede doorgeven” te kiezen was de recente eenmaking van de Vlaamse en Nederlandse kapucijnen als delegatie van de Duitse provincie. Voorbij de schaalvergroting vonden we het vooral belangrijk te benadrukken dat niet de structuren maar de franciscaanse inspiratie centraal blijft staan: hoe kunnen we het goede blijven doorgeven, hoe kunnen we het verder laten stromen. Toen de orde van de minderbroeders in de beginjaren in crisis was en Franciscus daar hard onder leed, vroeg God hem: is het jouw of Mijn orde? (Her 112) Franciscus leerde zo de echte vreugde kennen: namelijk altijd geduldig trouw blijven aan de eigen, diepste inspiratie en dat, koste wat kost, trouw blijven voorleven. Wij zijn niet de eigenaars van Gods Kerk, we kunnen enkel ons best doen om zijn goede boodschap op een levendige manier door te geven, met vallen en opstaan.
In zijn encycliek Laudato Si’ wijdt paus Franciscus verschillende paragrafen aan een duurzame solidariteit tussen generaties vanuit het perspectief van integrale ecologie. “Als we kijken naar de situatie waarin we de planeet doorgeven aan de volgende generatie, dan treden we binnen in een andere logica, die van een gave die we gratis ontvangen en doorgeven.” (LS 159). Het niet respecteren van de huidige draagkracht van de aarde zorgt ervoor dat wij als huidige generatie ons meer toe-eigenen dan ons toekomt en zo toekomstige generaties bestelen. Bovendien zal de klimaatcrisis ervoor zorgen dat de leefomstandigheden op aarde een pak ongunstiger zullen worden. Dringend tijd dus voor een ‘versobering met vreugde’: een levenswijze die vanuit een tederheid en mildheid verbindt en stroomt en zo ook een toekomst opent in plaats van sluit.
-----------
Dit artikel verscheen in de juni-editie 2023 van het franciscaans tijdschrift Handdruk.