Het Vlaamse regeerakkoord van 1 oktober 2019 laat de huidige organisatie van het levensbeschouwelijk onderwijs grotendeels intact. Er wordt enkel voor het gemeenschapsonderwijs de mogelijkheid geopend om in de derde graad van het secundair onderwijs één van de twee uur van de bestaande levensbeschouwelijke vakken te vervangen door één uur “interlevensbeschouwelijke dialoog”. Opmerkelijk is daarnaast dat men de wens uit dat in dit uur “interlevensbeschouwelijke dialoog” ook aandacht zou besteden aan de eindtermen rond burgerschap. Dit is een belangrijke erkenning van het feit dat confessioneel gekleurde vakken vanuit hun perspectief kunnen bijdragen aan de vorming van de burgers van morgen. Tenslotte wordt gevraagd naar een zinvolle invulling voor leerlingen die een vrijstelling vragen.
“Interlevensbeschouwelijke dialoog: dat doen we allang!”
Met de creatie van één uur “interlevensbeschouwelijke dialoog” zou het gemeenschapsonderwijs op haar eigen wijze vorm geven aan het idee van de “dialoogschool”. Het is de vraag of het gemeenschapsonderwijs effectief van de gecreëerde openheid gebruik zal willen maken. Op zich is deze mogelijkheid geen verrassing, maar ligt ze helemaal in de lijn van de stappen die de levensbeschouwelijke vakken reeds zelf in de voorbije jaren gezet hebben om op de belangrijkste kritiek op de huidige organisatie in het gemeenschapsonderwijs een antwoord te formuleren, met name de kritiek dat leerlingen in aparte vakjes worden gezet en zo eerder segregatie dan dialoog en verbondenheid in de hand worden gewerkt. Dat antwoord zijn de zogenaamde interlevensbeschouwelijke competenties of ILC’s waartoe alle erkende instanties in Vlaanderen zich in het gemeenschapsonderwijs en officieel gesubsidieerd onderwijs sinds 2016 engageren. De ILC’s hebben de bedoeling om de levensbeschouwelijke vakken met elkaar te verbinden en leerlingen competenties te laten verwerven die hen in staat stellen om met ‘andersgelovigen’ de dialoog aan te gaan en samen te werken.
Men zou kunnen zeggen dat de creatie van één uur “interlevensbeschouwelijke dialoog” in lijn ligt van het ontstaan van de ILC’s in het gemeenschapsonderwijs en een nieuwe opportuniteit creëert om deze interlevensbeschouwelijke dynamiek verder vorm te geven. Veel leerkrachten van de levensbeschouwelijke vakken beamen dat ook als reactie op het regeerakkoord: “Interlevensbeschouwelijke dialoog, dat doen we toch al?”
Geen interlevensbeschouwelijke dialoog zonder de levensbeschouwingen!
Hoe zou zo’n uur “interlevensbeschouwelijke dialoog” verder vorm gegeven kunnen worden op een manier die levensbeschouwelijk en pedagogisch plausibel is en ook praktisch- organisatorisch haalbaar? Onderstaand concept is een voorstel van mogelijke invulling door een vakdidacticus die de voorbije twintig jaar onderzoek deed naar levensbeschouwelijke vakken.
Uitgangspunt en grondvoorwaarde voor zo’n nieuw opzet is de betrokkenheid van de levensbeschouwelijke vakken zelf en de concrete mensen die erin staan. Men kan niet van dialoog tussen de levensbeschouwingen en hun aanhangers spreken als deze zelf niet aan het woord gelaten worden en bereid gevonden om in de klas en ter wille van de vorming van de leerlingen echt het gesprek met elkaar aan te gaan. Ik wil daarbij twee principes naar voren schuiven, een levensbeschouwelijk principe en een pedagogisch principe. Het eerste noem ik het “principe van de gastvrijheid” en het andere “het principe van ‘crossing over’ en ‘coming back’”. De combinatie van beide principes zou aan de basis kunnen liggen van de invulling van een dergelijk uur “interlevensbeschouwelijke dialoog”.
Het principe van de gastvrijheid
Het principe van de gastvrijheid betekent dat alle levensbeschouwingen de bereidheid vertonen en verder ontwikkelen om zich gastvrij op te stellen ten aanzien van anders- en niet-gelovigen. Levensbeschouwelijke vakken zijn vandaag al lang niet meer gesloten bastions van het eigen grote gelijk maar plekken waar leerlingen voorbereid worden om vanuit en op grond van de eigen identiteit het gesprek met de andere aan te gaan. Daartoe moet men ook de bereidheid hebben om de andere te willen kennen, te erkennen, te begrijpen en te waarderen. Gastvrijheid is een manier om deze houding waar te maken. Gastvrijheid betekent ook wel dat de andere bij de ontvangende levensbeschouwing ‘te gast’ is, met alles wat bij gast zijn past: schroom, respect, openheid, nieuwsgierigheid, leergierigheid, dankbaarheid, enzovoort.
Is het denkbaar dat alle leerkrachten van de levensbeschouwelijke vakken met hun leerlingen gast worden in elkaars klassen? Dat de leerkracht niet-confessionele zedenleer eens de leerlingen van de andere vakken ontvangt om samen na te denken over mensenrechten vanuit levensbeschouwelijk perspectief? Dat de leerkracht jodendom alle leerlingen uitnodigt om te spreken over de tien geboden en hun rol in onze Westerse cultuur? Dat de leerkracht protestantse godsdienst met de andere vakken een gesprek voorbereidt over de betekenis van heilige boeken in hun eigen en andere tradities? Dat alle leerlingen in een klas of een jaar of een graad eens mogen meemaken met welk respect orthodoxe gelovigen omgaan met symbolen, rituelen of iconen? Dat leerlingen van alle vakken ontdekken hoe in een les katholieke godsdienst de enorme rijkdom en interne pluraliteit van tradities werkzaam is en geen enkele levensbeschouwing dus een monoliet is? Of hoe in de Anglicaanse traditie de rol van de vrouw door traditie-ontwikkeling zo gegroeid en versterkt is?
Gastvrijheid betekent de eigen traditie openstellen voor het verwelkomen van de andere, ontvankelijk, zonder bekeringsijver, maar wel getuigend, vertellend, uitleggend; fier, verzorgd en bewust van de eigen identiteit. Het gaat om het benoemen van de rijkdom van het verschil om positief met het verschil om te gaan. Gastvrijheid betekent niet dat men de andere gaat imiteren of men zich gaat gedragen als een huisgenoot van de andere. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat men nooit gaat participeren aan de rituelen van de andere, maar wel dat men er respectvol aanwezig kan zijn als genodigde als deze kans zich voordoet.
Het principe van ‘crossing over’ en ‘coming back (home)’
Het tweede principe is het pedagogisch principe van het ‘crossing over’ en het ‘coming back (home)’. ‘Crossing over’ betekent dat men in de dialoog de ‘oversteek’ maakt van de eigen identiteit om in de levensbeschouwelijke ruimte van de andere te vertoeven. ‘Coming back (home)’ betekent dat men geïnformeerd en eventueel verrijkt door de ontmoeting terugkeert naar de eigen levensbeschouwelijke sfeer. De dynamiek van ‘crossing over’ en ‘coming back’ betekent dus dat men een ontmoeting heeft met de werkelijke andere in diens context. Dus geen afvinklijstjes van de formele kenmerken van de andere zoals beschreven in een encyclopedie maar een effectieve ontmoeting met betrokkenen die die levensbeschouwelijke traditie van binnenuit kennen en beleven (de goed opgeleide leerkrachten als ‘specialisten’ maar ook ‘getuigen van binnenuit’) en de ontmoeting tussen leerlingen die bewust of onbewust met elkaar delen dat ze hun leven zin proberen te geven deels langs de lijnen van een bepaalde levensbeschouwing die ze in één of meerdere jaren willen verkennen. Het huidige aanbod van levensbeschouwelijke vakken biedt daarbij een bijzonder rijk reservoir aan tradities, verhalen, inzichten en ervaringen waarmee jongeren zich kunnen confronteren. Een dergelijke pedagogische benadering zal niet leiden tot relativisme maar tot een nog duidelijker bewustzijn van gelijkenissen en verschillen alsook van de eigen identiteitskeuze waarvoor men staat.
Het principe van het ‘crossing over’ en het ‘coming back (home)’ kent in de implementatie drie stappen. In een eerste stap bereidt men zich goed voor op de ontvangst door de andere. Dit gebeurt in het eigen levensbeschouwelijk vak (en kan dus eventueel ook in het uur van de eigen levensbeschouwing gebeuren). Wat zegt mijn eigen traditie over het thema waarrond de andere mij wil rondleiden in diens traditie of overtuiging? En wat denk ik over de manier waarop de andere diens traditie of overtuiging op dit punt verstaat en beleeft? Net zoals een reis naar een ander land maar vruchtbaar is dankzij een goede voorbereiding, is ook de ontmoeting met de levensbeschouwelijke andere maar betekenisvol als men zich goed voorbereidt.
Een tweede stap is vervolgens het oversteken en het betreden van de levensbeschouwelijke ruimte van de andere; niet als participant maar als gast, getuige, uitgenodigde. Hier leert men de houding van respect, terughoudendheid, leergierigheid, luisterbereidheid, verdraagzaamheid.
Gastvrijheid betekent niet dat men geen kritische vragen kan stellen aan de andere die hem de kans geven de eigen traditie en identiteit uit te leggen en te verantwoorden, ook ten aanzien van zichzelf. Crossing over is niet bedoeld om zich door de andere te laten overtuigen of de eigen identiteit te verloochenen, of te zoeken naar een gemakkelijk oppervlakkig compromis dat alleen kijkt naar de gelijkenissen. De echte dialoog die hier kan plaats vinden is zowel gevoelig voor overeenstemming als verschil. Het respect voor de ruimte van de andere is wel altijd de voorwaarde voor de dialoog die er tot stand kan komen. En hetzelfde respect geldt voor diegenen die te gast zijn: ook zij hebben een aantal elementaire rechten. Soms zal zo’n bezoek aan de andere verwondering opwekken, op andere momenten wrevel en zelfs weerstand. Maar ook daarmee leren omgaan in de aanwezigheid van de andere is deel van deze tweede stap.
De derde beweging is het terugkeren naar de eigen levensbeschouwelijke ruimte; religieus of vrijzinnig. Hier staan vragen voorop zoals: wat heb ik geleerd uit de ontmoeting met de andere? Kloppen mijn vooronderstellingen of dien ik die te nuanceren, bij te stellen of zelfs te herzien? En vooral: wat heb ik bijgeleerd over mijn eigen identiteit, over wie ik ben en wie ik wil worden, voor mezelf en voor anderen.
Burgerschap
Vanzelfsprekend worden langs deze weg in het levensbeschouwelijk onderwijs centrale doelstellingen met betrekking tot burgerschap gerealiseerd, zoals het onderscheid leren maken tussen open en gesloten levensbeschouwingen, de betekenis leren kennen van gewetensvrijheid en godsdienstvrijheid, van de scheiding tussen kerk en staat, van verdraagzaamheid, universele ethische waarden en hun particuliere expressies, van dialoog, gastvrijheid, democratie, tolerantie, het overstijgen van segregatie, vrede, geweldloosheid, de positieve waarde van een eigen identiteit, enzovoort. In zo’n dialogaal vak zullen leerlingen ook ontdekken dat niet alles te harmoniseren valt, dat het soms niet ‘klikt’ met elkaar en het soms zelfs botst. Hier ligt ook een leerkans, namelijk leren het ‘met elkaar uit te houden’ wanneer de meningen niet verzoend kunnen worden. Leerlingen leren zo actief participeren aan de gemeenschap, hun rechten en plichten kennen, met elkaar te communiceren, op te komen voor de waarde van de andere, de eigen mening vormen en formuleren en de eigen identiteit vinden. Maar ook hier: leren omgaan met gevoelens van vervreemding, onwennigheid, frustratie en zelfs irritatie. Dit sluit naadloos aan bij de wijze waarop het gemeenschapsonderwijs actief burgerschap definieert. Ik ben benieuwd hoe het Go! vanuit haar eigen pedagogisch project dit voorstel zou kunnen integreren en zelf verder vorm geven”.
Integreren in de huidige werking
Een belangrijk vraag betreft de praktische realiseerbaarheid van een dergelijke interlevensbeschouwelijke ontmoeting binnen een schoolvak van één uur. Reeds nu kampen scholen in het gemeenschapsonderwijs vaak met problemen inzake de organiseerbaarheid van de levensbeschouwelijke vakken. Een dergelijk invullen van een uur “interlevensbeschouwelijke dialoog” hoeft zelfs niet per se meer inspanningen te vergen dan twee uur onderwijs per levensbeschouwelijk vak. De leerlingen kunnen immers voor dat tweede uur voor een aantal lessen in één klas en op één moment samenkomen, met name in de klas van de leraar die dan gastheer of gastvrouw is (ik laat daarbij de vraag open of de leerkrachten van de bezoekende levensbeschouwingen in de tweede fase aanwezig moeten zijn, vooral samenwerking en vertrouwen zijn hier sleutels). Deze interlevensbeschouwelijke dynamiek kan vorm gegeven worden per klas, per jaar (vijfdes en zesdes), per graad. De thema’s kunnen vastgelegd worden in de vakwerkgroep van de school of op een hoger niveau in de vorm van gemeenschappelijke leerplanthema’s in het overleg tussen de verantwoordelijken van de levensbeschouwelijke vakken op Vlaams niveau. Als er zich problemen stellen, zal overleg tussen betrokken inspecties noodzakelijk zijn zoals nu ook voor de ILC’s.
Vrijstelling van de dialoog?
Ik kan me voorstellen dat net zoals er ouders zijn die voor hun kinderen een vrijstelling wensen voor alle levensbeschouwelijke vakken er ook ouders zijn - met dezelfde of geheel andere redenen - die hun kinderen niet wensen te engageren in een dergelijke “interlevensbeschouwelijke dialoog”, ook al is het de wens van de democratische meerderheid in dit land om de mogelijkheid van zo’n vak te voorzien in de derde graad van het secundair onderwijs van het Go! Ook voor deze ouders en voor dit ene uur zal er dus een vrijstellingenbeleid ontwikkeld moeten worden. De problematiek van de vrijstelling is met dit voorstel dus niet opgelost maar zal alleen nog groter worden, zeker omdat bepaalde ouders met eerder mono-levensbeschouwelijke opvattingen niet zullen wensen dat hun kind kennismaakt met andere levensbeschouwingen. Ook voor deze mening zullen we respect moeten opbrengen door - zoals het Vlaamse regeerakkoord ook vraagt - verder werk te maken van een zinvolle invulling van de vrijstelling (zeker ook als burgerschapsvorming in het geding is). Ook dat lijkt me niet zo moeilijk te zijn als er een goede samenwerking is tussen school, klassenraad en ouders. Het is echter te hopen dat het concept van “interlevensbeschouwelijke dialoog” zo aantrekkelijk is dat het aarzelende ouders toch zal weten te overtuigen.
Alle scholen dialoogscholen
Het nettoresultaat van dit alles kan positief zijn. De dialoog krijgt dan vorm in de levensbeschouwelijke vakken, zowel in het katholiek onderwijs als in het gemeenschapsonderwijs. Het verschil blijft: in katholieke dialoogscholen staat de dialoog met en vanuit de katholieke traditie als geprivilegieerde gesprekspartner voorop (zoals het geactualiseerde leerplan rooms-katholieke godsdienst nu reeds garandeert); in de dialoogscholen van het gemeenschapsonderwijs gebeurt de dialoog vanuit een pluralistisch kader, waarbij geen enkele levensbeschouwing het geprivilegieerde perspectief in de dialoog kan opeisen; maar waar de officieel erkende levensbeschouwingen in dit land wel op formele gronden gerespecteerd en betrokken worden. Het resultaat is dat in beide netten leerlingen de kans krijgen zich te ontwikkelen tot geëngageerde burgers die een sterk besef van eigen identiteit weten te combineren met een geïnformeerde (welwillende en kritische) openheid voor de pluraliteit die de democratische samenleving van morgen zal kenmerken.
Didier Pollefeyt, is gewoon hoogleraar, KU Leuven, en ontwikkelde het concept ‘dialoogschool’