- Indien mogelijk neem ik een kruisbeeld of een icoon en steek er een kaars bij aan.
- Ik maak bewust en langzaam een kruisteken en ik zeg: “In de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Amen.”
- Ik neem de tijd om er mij van bewust te worden dat ik voor God kom, in de tegenwoordigheid van Vader, Zoon en heilige Geest. Hij is er. Hij ziet mij. En zijn verlangen naar mij is groter dan dat van mij naar Hem.
- Ik druk het verlangen uit om zelf ook echt aanwezig te zijn: om er te zijn voor God, met heel mijn hart op Hem gericht, aandachtig voor zijn Woord.
- Ik vraag aan de heilige Geest dat ik ontvankelijk mag zijn voor het woord dat God vandaag tot mij persoonlijk richt. Ik kan dat doen met enkele persoonlijke woorden, of met behulp van het volgend gebed: “Kom, heilige Geest, help mij om open te komen voor wat God mij vandaag wil zeggen in het evangelie van dit hoogfeest van Pinksteren.”
Ik lees nu luidop het evangelie volgens Johannes (20, 19-23)
19 In de avond van die eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: 20 “Vrede zij u.” Na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen. 21 Nogmaals zei Jezus tot hen: “Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u.” 22 Na deze woorden blies Hij over hen en zei: “Ontvang de heilige Geest. 23 Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven.”.
- Ik neem de tijd om stil te staan bij het verhaal. Ik lees daarvoor de tekst een tweede keer.
- Ik kijk naar de setting van het verhaal. Waar heeft het gebeuren plaats? Wanneer? In welke omstandigheden? Wie zijn de personages? Wat zeggen zij? Wat doen zij? Hoe evolueren zij?
- Ik probeer mij de scène in te beelden. Welke veranderingen doen zich voor?
- Ik kijk vooral naar Jezus. Hoe wordt Hij in de tekst genoemd? Wat zegt Hij (niet)? Wat doet Hij? En hoe reageren de anderen daarop?
- Doorheen dit stukje geloofsgetuigenis spreekt Jezus mij aan. Wat reveleert deze tekst mij over Hem? Wat treft mij vandaag in dit geloofsgetuigenis?
De onderstaande commentaar kan mij helpen om binnen te komen in dit evangelie.
Het is de avond van de eerste dag van een nieuwe week, de dag na de grote sabbat van Pasen. Het was voor de leerlingen een bewogen Pasen geweest. Hun Meester en vriend Jezus was op een gruwelijke wijze ter dood gebracht. De dag was voor de leerlingen in grote verwarring begonnen. Maria van Magdala had het graf van Jezus leeg gevonden (20,2). En dat hadden ook Simon Petrus en Johannes vastgesteld (20,5-7). Voor Johannes echter was de leegte een bron van geloof geworden (Joh 20,8). Daarna was Maria ook nog komen vertellen dat zij de Heer had gezien (20,18)!
Ik beeld mij in dat ik mij die avond in het gezelschap van de leerlingen bevind. De deuren van de verblijfplaats zijn goed vergrendeld. Welke sfeer hangt er onder de leerlingen? Waarover praten zij met elkaar? Wat houdt hen bezig? Hoe zitten de leerlingen er bij?
Plots gebeurt er iets onverwacht en ongewoon. Jezus komt binnen, ook al zijn de deuren vergrendeld. Ik zie de verbazing op het aangezicht van de leerlingen. Hij gaat in hun midden staan en zegt: “Vrede zij u!” Ik kijk naar Jezus. Hij toont zijn handen en zijn zijde. Ik zie de tekenen van zijn kruisdood. Het is wel degelijk Jezus die hier in het midden staat, de gekruisigde. Ik probeer iets te proeven van het verrassend en overrompelend karakter van dit gebeuren, maar ook van de vreugde die opwelt in de harten van de leerlingen bij het zien van de Heer.
De verrezen Heer komt nog steeds elke eerste dag van de week te midden van zijn leerlingen. Niets kan Hem daarin tegenhouden. Hij komt aanwezig, ook al is het op een andere manier dan mensen bij elkaar binnenkomen. Hij komt, ook al zijn de deuren van mijn hart vergrendeld. Hij komt en toont mij telkens de tekenen van zijn sterven. Ik neem nu even de tijd om wat langer te kijken naar mijn kruisbeeld. Is de wekelijkse ontmoeting met de verrezen Heer ook voor mij een bron van vreugde? Wat doet die ontmoeting met mij?
Jezus herhaalt wat Hij zopas heeft gezegd: “Vrede zij u!” Ik laat dit woord meerdere malen in mij weerklinken. Ik laat het in mij binnen. Vrede – Sjaloom! Het is de gewone Joodse groet. Toch is deze wens uit de mond van de verrezen Heer meer dan een simpele begroeting. Sjaloom heeft immers te maken met geluk en harmonie. Sjaloom is het tegendeel van verdeeldheid en gebrokenheid. Sjaloom staat voor vrede in een heel ruime zin: harmonie, eenheid, heelheid, heil. Sjaloom betekent harmonie met God, met je omgeving en met jezelf. Sjaloom is de vrede die alleen de Messias tot stand kan brengen. Hoe klinkt deze groet in de oren van de bange leerlingen die – behalve Johannes – Jezus allemaal in de steek hebben gelaten? In de oren van Simon Petrus die Hem verloochend heeft?
“Vrede zij u!” Jezus richt die vredegroet ook tot mij. Hoe komt die groet bij mij binnen? Ik breng mij voor de geest alles in mij wat geen vrede kent, alles wat mij onrustig en bang maakt, alles wat mij pijn doet, alles waardoor ik gekwetst ben, alles wat mij van de Heer en van anderen verwijdert. Ik word er mij van bewust dat ook ik wel ergens deuren vergrendeld houd, dat ook ik mij wel ergens afzonder en verschans. Ik beluister het woord van Jezus: “Vrede zij u.” Hoe weerklinkt dit woord in mijn hart? En wat doet die groet met mij? Ik kijk naar het gelaat van Jezus, naar de wonden van zijn handen en zijn zijde. Is dat de bron van zijn vrede? Ik kan nu mijn handen openen als een teken dat ik die vrede van de Heer verlang te ontvangen. Ze wordt mij in elke eucharistieviering juist vóór de communie toegezegd: “De vrede van de Heer zij altijd met u!”
En Jezus vervolgt: “Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u.” Jezus richt dit woord niet alleen tot de elf, maar ook tot mij. Aan zijn leerlingen van alle tijden vertrouwt Hij zijn eigen zending toe. De verrezen Jezus vraagt het niet. Hij zoekt geen vrijwilligers. Het is een opdracht. Leerling zijn van Jezus is sowieso gezonden worden. Jezus zendt ons om te handelen zoals Hij gehandeld heeft in opdracht van zijn Vader. “Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u.” Wat maakt die opdracht in mij wakker? Hoe komt die bij mij binnen? En hoe reageer ik hierop?
Daarna blaast Jezus over zijn leerlingen, over ons, over mij. Ik voel zijn adem. Ik denk daarbij aan God die Adam de levensadem in de neus blies en hem zo tot een levend wezen maakte (Gn 2,7). De ontmoeting met de verrezen Heer op deze eerste dag van de week is zoals toen het begin van iets nieuws, van een nieuwe tijd.
“Ontvang de heilige Geest”, zegt Jezus. Die Geest is je nieuwe levensadem. Ik herinner mij het woord van Johannes de Doper: “Hij zal u dopen met de heilige Geest” (2,31). Nu gaat in vervulling wat Jezus heeft aangekondigd na het laatste avondmaal: “De Vader zal u een andere Helper geven” (14,16). De Geest die de verrezen Jezus aan zijn leerlingen doorgeeft, heeft Hij aan het begin van zijn zending zelf ook ontvangen (1,32). Ja, ik ontvang vandaag Gods levensadem, Gods eigen Geest, zijn Geest van barmhartigheid en liefde, de Geest die Jezus bezielde. Ik mocht die voor de eerste keer ontvangen in mijn doopsel. In mijn vormsel werd die gave nog eens bevestigd. Herinner ik mij die dag? Waar en wanneer werd ik gevormd? Door wie? Bid ik soms tot de heilige Geest die mij sindsdien bewoont? Vraag ik soms om zijn hulp, om zijn bijstand?
En Jezus vervolgt: “Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven.” Dit is de zending die Jezus aan zijn leerlingen toevertrouwt: vergeving schenken namens God, verzoening brengen, mensen helen en genezen, mensen oprichten, mensen vrede brengen. “Daar is het Lam van God, degene die de zonde van de wereld wegneemt.” Met die woorden had Johannes de Doper Jezus aangewezen (1,29).
Jezus engageert mij om zoals Hij voor mensen die gefaald hebben in de liefde een instrument en een teken te zijn van Gods barmhartigheid, van God voor wie een mens nooit samenvalt met zijn fout of met zijn kwaad, van God die altijd klaar staat om vergeving te schenken bij het minste teken van spijt of berouw. Daar waar ik geen vergeving kan schenken, daar kan de ander de trouwe liefde van God niet leren kennen. “Aan wie ge [de zonden] niet vergeeft, zijn ze niet vergeven.”
Maar hoe kan ik een teken van Gods vergeving zijn als ik ook niet zelf vergeving kan schenken in mijn eigen naam? Kan ik dat? Wat versta ik onder ‘vergeven’? Wat houdt dat voor mij in? Ik probeer mij een concrete persoon te herinneren aan wie ik vergeving heb kunnen schenken of iemand van wie ik vergeving heb mogen ontvangen. Ik denk ook aan iemand die ik (nog) geen vergeving heb kunnen schenken. Wat maakt het mij moeilijk om te vergeven? Om vergeving te kunnen schenken zoals Hij, geeft Jezus de heilige Geest. Ik kan de Geest vragen om mij daarin bij te staan en te helpen.
- Ik zeg nu aan de Heer in heel gewone woorden – zoals ik het aan een vriend zou zeggen – wat mij in dit evangelie bijzonder getroffen heeft.
Ik formuleer vervolgens enkele gebedsintenties. Bijvoorbeeld:
Kom, heilige Geest, over allen die het moeilijk hebben om vergeving te schenken, over allen die gebukt gaan onder het gewicht en de wonden van het verleden.
Kom, heilige Geest, over mensen die geen vrede kennen, over mensen die gevangen zitten in wrok, wantrouwen, haat.
Kom, heilige Geest, over allen die het sacrament van het vormsel voorlopig nog niet konden ontvangen.
Kom, heilige Geest, over de leden van mijn gemeenschap met wie ik al zo lang geen eucharistie kon vieren …
Ik besluit met een Onze Vader of met onderstaand gebed
Kom heilige Geest
en zend vanuit de hemel
een straal van uw licht.
Kom vader van de armen,
kom gever van gaven,
kom licht van de harten.
Beste trooster,
heerlijke gast van de ziel,
heerlijke verfrissing.
In moeite rust,
in stormen stilte,
in tranen troost.
O allermooiste licht,
vervul het binnenste van het hart
van uw gelovigen.
Zonder uw kracht
is er niets in de mens,
is er geen onschuld.
Was wat vuil is,
besproei wat verdord is,
genees wat gewond is.
Maak soepel wat verstard is,
verwarm wat verkild is,
richt wat verdwaald is.
Geef aan uw gelovigen
aan hen die op u vertrouwen
de zeven heilige gaven.
Geef de verdienste van deugd,
geef een heilvol eind,
geef eeuwige vreugde.
Veni Creator Spiritus. Toegeschreven aan Stephan Langton, aartsbisschop van Canterbury, 13de eeuw. Vertaling: Herwi Rikhof.