Schat
Wie is niet als kind ooit op zoek geweest naar een schat, delvend in het zand van het strand, of waar ook in z’n fantasie? Heel ons leven zijn we eigenlijk op zoek naar zo’n schat. Maar die schat draagt dan vaak andere namen: ze heet ‘geluk’, of het is iets bereiken dat je op het oog had. Of het is een andere mens met wie je verbonden wilt zijn. Zoveel schatten die op ons wachten.
Ook Jezus wil voor ons een schat opdelven. Niet door zoals een kind in het zand te graven, maar door het vertellen van gelijkenissen. De schat die Jezus ons wil helpen ontdekken is het koninkrijk van God. Maar daar begint het al: hoe moeten we ons dat voorstellen? Wat is dat koninkrijk? Alleen de taal van gelijkenissen is beeldrijk genoeg om daarover iets te zeggen. Zoals alleen de fantasie van een kind rijk genoeg is om dingen te zien die voor het oog op het eerste gezicht verborgen zijn.
Koninkrijk van God
Uit de schatkamer van zijn verbeelding haalt Jezus in het evangelie van zondag (Matteüs 13,24-43) drie gelijkenissen op. Elk zeggen ze iets over dat geheimvolle koninkrijk van God. Het is zoals tarwe en onkruid die samen opschieten, klinkt het vooreerst. Dat zien we zelfs in onze tuinen. Naast de gewenste gewassen zijn er ook andere groeisels. Je kunt die als een bezetene willen wieden en wegwerken. Maar in de gelijkenis luidt het: “Laat ze beide samen opschieten.” Want met het kwade kun je ook het goede vernietigen. Pas als het tijd voor de oogst is, kun je beter onderscheiden wat de moeite waard is en wat niet. Zo doet ook God met ons. Er is goed en kwaad in ons. En vaak hebben we veel tijd nodig om dat goede in ons kansen te geven, om te evolueren naar de mens die we willen zijn. Wat een geluk dat we dan die tijd krijgen!
Verborgen groeikracht
De tweede en de derde gelijkenis vertellen dat de groeikracht tot het goede vaak verborgen aan het werk is, zoals een mosterdzaadje de kiem van een boom kan worden, zoals gist uiteindelijk helemaal opgaat in het brood dat anderen voedt. Het vraagt allemaal veel geduld en vertrouwen om dat te willen zien en het zijn tijd te geven. Van God krijgen we die tijd. De kiemkracht om te groeien heeft Hij zelf in ons gelegd. We zijn het werk van zijn handen. Dat laat Hij niet zomaar verloren gaan. Dat mag ons vertrouwen geven. Vertrouwen in onszelf, vertrouwen ook in anderen. Dat vertrouwen maakt ons tot milde mensen, die onszelf en anderen de ruimte gunnen om te groeien. In het vertrouwen dat God naar ons zoekt, zoals een kind een schat zoekt op het strand. Wij hoeven ons enkel maar door Hem te laten vinden.