De evangelieschrijver heeft een hele vreemde taak, hij moet als het ware twee heren dienen. Hij dient de personages, en hij dient de lezers van zijn boek. Hij moet enerzijds de ontdekkingstocht van de leerlingen van Jezus in beeld brengen: een moeilijke tocht in het duister. En anderzijds moet hij zijn lezerspubliek tevreden stellen, want de verlichte lezer die weet maar al te goed wie Jezus is.
De leerlingen weten het niet. Tot voorbij zijn dood zullen ze niet weten dat Jezus de Christus is. Dat verklaart dan ook waarom Petrus Jezus zal verloochenen. Maar het lezerspubliek van het evangelieboek - dat zijn wij - wij weten het wel. De evangelieschrijver wil twee heren dienen:
gelijktijdig zal hij het weten en het niet weten in beeld brengen.
ex cathedra
Chronologisch gesproken weet Petrus, wanneer die Jezus vergezelt, nog niet of deze méér is dan een profeet, en toch laat de schrijver Petrus vroegtijdig een perfecte belijdenis doen: het lijkt wel een onfeilbare pauselijke uitspraak; ex cathedra. En kijk het maar na, ná deze belijdenis zijn de leerlingen opnieuw vergeten wie Jezus werkelijk is.
'Vlees en bloed hebben u dit niet geopenbaard'. Anders gezegd: 'Dit kon je nog niet weten als mens, beste Petrus. Voel je niet schuldig, je kon de zoon van de levende God nog niet ontwaren. De verloochening - na het kraaien van de haan - zal je dan ook vergeven worden.'
'Vlees en bloed' was niet klaar voor zo een belijdenis, maar de evangelieschrijver en zijn lezerspubliek wel. En zo voegt de schrijver zonder blikken of blozen een kerkelijke belijdenis in: 'Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God.'
'Wie zeggen de mensen dat ik ben?' Veel giswerk, maar niemand die het weet, ook de leerlingen niet.
Maar de evangelieschrijver deelt niet de deontologie van de reporter.
Hij heeft een verkondigende missie en hij vervangt de menselijke twijfel van vlees en bloed met een heldere verklaring vanuit de hemel.
Dogmatische kwalificatie
Op dezelfde wijze, en met terugwerkende kracht, voegt de evangelieschrijver nog een kerkelijk inzicht toe. Namelijk, het primaatschap van Petrus of de rol van de bisschop van Rome. Chronologisch gesproken is er nog lang geen sprake van het bestaan van de kerk - Jezus richtte zich immers tot het Joodse volk - maar in de tijd waarin de evangelieschrijver verkondigt, is de kerk reeds volop in ontwikkeling. En men begrijpt al snel dat de gelovigen zich moeten verenigen rondom de ooggetuigen en betrouwbare leiders. Men begrijpt bovendien dat iemand de knopen moet doorhakken, en dat doet Petrus en zijn opvolgers. Dit kerkelijk inzicht krijgt van de evangelist een dogmatische kwalificatie: niemand minder dan Jezus mag er zijn stempel onder zetten.
En jij?
De kracht van het evangelieboek bestaat er evenzeer in dat Jezus ons deze vraag kan stellen:
'En jij, wie zeg jij dat ik ben?'
We kunnen ons er snel van afmaken door op zondag het credo te reciteren, maar Jezus wil meer dan woorden, hij zoekt geloofwaardigheid.
Arme gelovigen, die enkel leven vanuit de definitie. Beter is het werkelijk zoekend te geloven, en ruimte te geven aan 'vlees en bloed'. Is het mogelijk dat wij opnieuw en op persoonlijke wijze zouden ontdekken wie God voor ons is? Dat wij ontdekken dat God ons nabij kwam in Jezus en ons vandaag nabij komt in de kracht van de Geest.
Ons geloof mag vlees en bloed worden, opdat wij elkaar mogen zien en aanraken, dat wij in het leven moge staan als een Jezus met geopende armen. (Mt 16: 13-20)